KOSMOGRAFIE Met behulp van bijgaande foto’s en figuren leg je uit hoe men de ruimte en de aarde vanop de aarde en vanuit de ruimte en de aarde kan bestuderen. De afbeelding van Galileo is vervangen door een duidelijker exemplaar. De vragen die bij de oorspronkelijke tekening stonden, zijn overgenomen. De ruimtesonde Galileo
groen: mechanise onderdelen om de sonde te doen werken blauw: meetapparatuur voor velden en deeltjes oranje: sonde die in de atmosfeer van Jupiter zal worden gedropt rood: apparatuur om op afstand te meten Hoelang is dit ruimtetuig onderweg geweest? Waarom die omwegen? Welke waarnemingen kan Galileo doen met de aangegeven instrumenten aan boord? Galileo heeft zes jaar gedaan over de tocht naar Jupiter. Aanvankelijk zou Galileo in een rechtstreeks traject richting Jupiter vliegen. Door het ongeluk met de Space Shuttle Challenger werden de veiligheidseisen echter flink aangescherpt en werd de stuwmotor die Galileo zou gebruiken verboden. De nog wel toegestane stuwmotoren konden Jupiter niet bereiken. Om optimaal te kunnen profiteren van de zwaartekracht van de verschillende planeten, werd de baan van Galileo via Venus (10 februari 1990) geleid en twee keer via de aarde (8 december 1990 en 8 december 1992). Na de tweede passage van de aarde vloog Galileo in drie jaar naar Jupiter. Op 7 december 1995 werd Jupiter bereikt.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 1 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Galileo geldt als een van de succesvolste missies van de NASA ooit. Onderweg naar Jupiter werd de eerste foto van een planetoïde (Ida) met een maan (Dactyl) genomen. Ook maakte Galileo de opnames van de grootste waargenomen explosie ooit op een planeet, toen in 1994 de komeet ShoemakerLevi 9 insloeg op Jupiter met een kracht vele honderden malen sterker dan alle atoombommen op aarde bij elkaar. Behalve opnames van de Jupiter zelf, maakte Galileo ook veel opnames van de manen van Jupiter. Met name de opnames van de manen Io, het meest vulkanische hemellichaam in ons zonnestelsel, Callisto en Europa zijn bijzonder spectaculair. Europa, met zijn dikke ijslagen, geldt sinds de passages van Galileo als de meest kansrijke plek binnen ons zonnestelsel om buitenaards leven te vinden. Top 10 wetenschappelijke prestaties 1. De atmosferische afdaalsonde heeft gemeten wat de verhouding van de atmosferische elementen is en deze weken af van die op de Zon wat duidt op een evolutie van Jupiter sinds de planeet ontstaan is uit protoplanetaire stofwolk waar het zonnestelsel uit is ontstaan. 2. Galileo heeft voor het eerst ammoniakwolken in de atmosfeer van een andere planeet waargenomen. De atmosfeer lijkt ammoniakijsdeeltjes aan te maken uit materiaal van grotere diepte, dit komt alleen in nieuw gevormde wolken voor. 3. Io's overvloedige vulkanisme kan wel eens 100 keer zo groot zijn als het aards vulkanisme. De warmte en frequentie van eruptie doen aan de oertijd van de aarde denken. 4. De complexe plasmainteracties in Io's atmosfeer maken elektrische stromen mogelijk en koppeling aan de atmosfeer van Jupiter. 5. De theorie dat er vloeibare oceanen onder het ijsoppervlak van Europa aanwezig zijn is bevestigd met bewijzen. 6. Ganymedes is de eerst bekende maan die een eigen magnetisch veld opwekt. 7. Galileo's magnetische gegevens geven bewijs dat Europa, Ganymedes en Callisto een vloeibare zoutwaterlaag bevatten. 8. Er is bewijs dat Europa, Ganymedes en Callisto een dunne atmosfeer hebben, beter bekend als een 'oppervlakte-begrensde exosfeer'. 9. Jupiters ringstelsel wordt gevormd door stof dat opgeworpen wordt als interplanetaire meteoriden zich in de vier binnenste manen boren. De buitenste ring bestaat eigenlijk uit twee ringen, de één ingebed in de ander. 10. Galileo was het eerste ruimtetuig dat zich lang genoeg in de magnetosfeer van een reuzeplaneet bevond om de globale structuur en dynamieken vast te stellen In 2003 kwam er echter toch een einde aan Galileo: door jarenlange blootstelling aan de enorme radio-actieve straling raakten de diodes in de bandrecorder van Galileo beschadigd. Bovendien raakte de brandstof op, waardoor op termijn de baan van Galileo niet meer gecontroleerd kon worden. Om de zeer kleine kans dat Galileo bij een botsing met een van de manen van Jupiter het mogelijk daar aanwezige leven zou besmetten uit te sluiten, werd besloten de Galileo te pletter te laten storten op de planeet. Op 21 september om 21.49 uur Nederlandse tijd daalde Galileo als laatste onderdeel van zijn missie de dampkring van de gasplaneet Jupiter in. Daar werd Galileo door de enorme druk verpletterd. In totaal heeft Galileo ongeveer 14.000 foto's teruggestuurd naar de aarde. Galileo heeft in totaal ruim 4,6 miljard kilometers afgelegd.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 2 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
de weg van Galileo naar Jupiter
De weg van Ulysses naar de zon Waarom vliegt het ruimtetuig langs Jupiter. Het doel van de sonde Ulysses was de noorden zuidpool van de zon te onderzoeken. Vanaf de aarde, of satellieten rond de aarde, kon men alleen de zijkanten van de zon observeren. Om in een andere richting rond de zon te cirkelen, moest Ulysses eerst ontsnappen aan de baan rond de zon (die de aarde en alle planeten volgen). Daarom vloog de sonde eerst naar Jupiter, waar ze aankwam in februari 1992, om een “swing-by manoeuvre” uit te voeren. Hierbij gebruikt de sonde de snelheid, baan en zwaartekracht van de planeet om van richting te veranderen. Het effect lijkt op botsen op de planeet en in een andere richting teruggekaatst worden. In de periode 1994-95 bereikte en onderzocht Ulysses de noordpool van de zon. In 2000-2001 was de zuidpool aan de beurt en dat leverde tal van nieuwe en onverwachte resultaten op. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 3 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
lanceringen
Waarom gebeuren de meeste lanceringen oostwaarts en van een lage breedteligging? De aarde draait van west naar oost. Wanneer een voorwerp een cirkelbeweging uitvoert, is er sprake van middelpuntvliedende kracht. Voor die aarde loopt de kracht dus ook van west naar oost. Door lanceringen oostwaarts te oriënteren, kunnen ze profiteren van de middelpuntvliedende kracht en krijgen ze als het ware een extra duw in de rug. Men kiest voor een lage breedteligging omdat de baansnelheid daar het hoogst is en de middelpuntvliedende kracht dus ook het sterkst. opstelling telescoop Met welk doel moet de telescoop in de aangegeven richtingen kunnen draaien? De aarde beweegt te opzichte van het bestudeerde object. Het is dus noodzakelijk de telescoop te kunnen draaien om het object zo lang mogelijk te kunnen volgen.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 4 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
meten van de afstand en de rotatiezin van een planeet of maan Hoe moeten de golven getekend worden indien de planeet in tegenwijzerzin zou draaien? 1 en 3 omwisselen: Korte golven zijn snelle golven. Ze versnellen onder invloed van de middelpuntvliedende kracht. Lange golven zijn trage golven. Ze vertragen omdat ze tegen de middelpuntvliedende kracht in bewegen.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 5 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
ruimtepak Een ruimtepak is een speciaal pak dat ruimtevaarders dragen. Een ruimtepak bestaat uit een onderpak, dat met water gekoeld wordt, met daarover een drukpak. Dit drukpak beschermt niet alleen tegen de drukverschillen, maar ook tegen zonlicht, straling, koude en kleine meteorieten. Tevens onderdeel van het ruimtepak zijn een afsluitende helm met een vizier en lucht-dichte sluiting en een rugzak, waarin ademhalingsapparatuur en koelwater voor het onderpak zit.
1. Leefdoos bevat: - zuurstof en drinkwater - koeling van ondergoed - ventilatie voor zuurstof rondom het lichaam - batterijen 2. Controlekastje voor: - communicatie - druk- en temperatuurregeling - zuurstoftoevoer - controle van alle functies 3. Handschoenen met rubber vingertoppen voor gevoel. 4. Ondergoed met temperatuurregeling door koelwater in buisjes. 5. Ruimtepak uit 9 lagen: - rubberlaag waaronder drukregeling - dacron-polyesterlaag voor vormvastheid - lagen uit brandveilig weefsel en materiaal 6. Eendelige helm met koptelefoon, microfoon en vizier. Waartegen moet het ruimtepak de astronaut beschermen? Drukverschillen, zonlicht, koude, straling en kleine meteorieten en elektromagnetische straling = voortplanting van elektromagnetische golven
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 6 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
uitstraling Het astronomisch ruimte-onderzoek omvat de bestudering van straling afkomstig van astronomische objecten (zon, sterren, planeten,...) in die golflengtegebieden waarvoor de aardse dampkring ondoorlaatbaar is (dus buiten de dampkring). Astronomische objecten zenden lichtgolven en radiogolven uit. Die golven vormen samen de elektromagnetische straling. De atmosfeer van de aarde laat maar twee golflengtegebieden door nl. optische straling (gewoon licht met golflengten tussen 4 × 10-7 m en 8 × 10-7 m) en radiostraling (golflengten langer dan 1 mm). Al naar gelang de golflengte van de gemeten straling spreekt men van: - infrarood-astronomie (1 mm tot 8 × 10-7 m), - ultraviolet-astronomie (4 × 10-7m tot ca. 10-8 m), - röntgenastronomie (10-8 m tot ca. 10-11 m) - hoge-energie-astronomie (golflengten kleiner dan 10-11 m). De aardse atmosfeer laat ook niet zomaar alle radiogolven door. De golven met golflengten tussen 1 mm en ca. 20 m (frequenties tussen 300 GHz en 15 MHz) kunnen erdoor. Kortere golflengten worden in de atmosfeer geabsorbeerd, langere worden door de ionosfeer gereflecteerd. absorptie Absorptie is het verschijnsel dat de straling die door hemellichamen wordt uitgezonden, op haar weg van bron tot aardoppervlak deels wordt geabsorbeerd: in de atmosfeer van de hemellichamen, in de interstellaire ruimte, in de aardatmosfeer.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 7 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Absorptie van straling in steratmosferen speelt een belangrijke rol in de theorie van de steratmosferen. In sterren zoals de zon wordt de absorptie voornamelijk veroorzaakt door negatieve waterstofionen, in hetere sterren vooral door neutrale waterstof en in mindere mate door neutraal en geïoniseerd helium. De absorptie door metalen is verwaarloosbaar klein, behalve in koelere sterren, waar ook de absorptie door moleculen belangrijk wordt. Uit het absorptiespectrum van sterren kan men velerlei gegevens verkrijgen over het voorkomen van bepaalde chemische elementen in hun atmosfeer (hun abondantie), de temperatuur en de toestand waarin de atomen daar verkeren. Interstellaire absorptie wordt veroorzaakt door interstellaire materie die passerend sterrenlicht verzwakt en verkleurt. Bij de afstandsbepaling van sterren uit helderheidsmetingen moet men rekening houden met de verzwakking van het sterrenlicht door interstellaire absorptie. Deze kan bepaald worden uit de roodverkleuring van het sterrenlicht. Bevindt de absorberende materie zich in het Melkwegstelsel, dan spreekt men ook van galactische absorptie, anders van intergalactische absorptie. Galactische absorptie is een gevolg van de aanwezigheid van wolken van interstellaire materie in en nabij het Melkwegvlak, de galactische absorptiezone. Hierdoor wordt het licht van ver verwijderde sterren in de Melkweg zeer verzwakt: sterren in het centrum van het Melkwegstelsel (in het sterrenbeeld Schutter) worden vrijwel geheel aan het oog onttrokken. Ook het licht van objecten buiten de schijf van het Melkwegstelsel wordt verzwakt en wel des te sterker, naarmate de weg welke het licht van het object dóór de absorptiezone moet afleggen, langer is. Daarom lijken bolvormige sterrenhopen en extragalactische stelsels lichtzwakker naarmate hun galactische breedte kleiner is. Als gevolg van dit effect kan men zelfs de bolvormige sterrenhopen en extragalactische stelsels die zich aan de hemel in een strook om de Melkweg bevinden, helemaal niet zien. De galactische absorptiezone wordt daarom ook wel zone of avoidance (zone van vermijding) genoemd. In de ruimte tussen de melkwegstelsels komt intergalactische materie voor die eveneens verzwakking van straling veroorzaakt. De helderheid van verre stelsels kan hierdoor worden verminderd. Absorptie in de aardatmosfeer speelt in de astronomie een grote, zij het negatieve rol. Bij sommige golflengten, bijv. het röntgen- en ultraviolette gebied, wordt de straling zelfs geheel door de atmosfeer geabsorbeerd. Radiostraling wordt deels geabsorbeerd, evenals infrarode straling. Hoe hoger men komt, hoe minder last men heeft van atmosferische absorptie, een van de redenen waarom men observatoria nu altijd in hooggelegen berggebieden bouwt en ook waarnemingen vanuit kunstmanen en ruimteschepen doet. Reflectie Reflectie = terugkaatsing. Het licht dat uitgestraald wordt door hemellichamen, valt op andere hemellichamen, die het licht terugkaatsen in een andere richting. Daardoor valt al het licht dat in de richting van de aarde gaat ook daadwerkelijk op de aarde. In de dampkring van de aarde spelen wolken een belangrijke rol bij reflectie. Zij kaatsen een groot deel van het instromende licht terug de ruimte in. Omzetting Sommige elementen in de ruimte zullen licht niet terugkaatsen maar doorlaten. Daarbij kan het gebeuren dat er chemische omzettingen gebeuren of dat een deel van het licht geabsorbeerd wordt. Het licht dat weer uit de (bv.) gas- of stofwolk komt is anders van sterkte of aard dan het licht dat er inging.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 8 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Verklaar het verschil in standplaats tussen optische telescopen en radiotelescopen. De radiogolven die door de atmosfeer worden doorgelaten, worden verder niet gehinderd door de atmosfeer zelf. Mogelijke hinder zou kunnen onstaan door grote, nabijgelegen stads- of industriekernen die zelf heel wat radiosignalen produceren. Radiotelescopen worden dan ook meestal opgesteld in grote open vlaktes. Lichttelescopen kunnen op de aarde door heel wat zaken gehinderd worden. Vooral wolken zijn een belangrijke hinderpaal. Als de lucht bewolkst is, kan je met een lichtteleskoop vrijwel niets doen. De grote lichtelescopen worden dan ook zo hoog mogelijk geplaatst. Meestal op bergen die vaak boven het wolkendek uitkomen. Op die manier is de kans op een heldere hemel veel groter en kan ook het licht dat anders door het wolkendek wordt teruggekaatst worden geobserveerd.
Beschrijf de bewegingen van de planeten. De planeten draaien in ellipsvormige banen om de zon, min of meer in hetzelfde vlak, nl. het eclipticavlak.
Met behulp van figuren de hemellichamen in ons zonnestelsel kunnen beschrijven. Alle figuren in de cursus kunnen herkennen.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 9 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Met behulp van bijgevoegde figuren situeer je de aarde in ons zonnestelsel en in het heelal.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 10 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
In het heelal: (de aarde betekent ook altijd → ons zonnestelsel) Het bekende heelal bestaat uit superclusters. De aarde bevindt zich in een van die superclusters. Die noemen we de lokale supercluster. Superclusters bestaan uit clusters. De aarde bevindt zich in een van die clusters. Die noemen we de lokale cluster. Clusters bestaan uit sterrenstelsels. Het sterrenstelsel waarin de aarde zich bevindt, noemen we de melkweg. De aarde bevindt zich in de orionarm van de melkweg. In het zonnestelsel: De aarde is een van de acht planeten in ons zonnestelsel. Ze licht tussen Venus (dichter bij de zon) en Mars (verder van de zon). In volgorde van dichtst bij de zon naar verst van de zon, gaat het om: 1. Mercurius 2. Venus 3. de Aarde 4. Mars 5. Jupiter 6. Saturnus 7. Uranus 8. Neptunus De dichtstbijzijnde ster na de zon is Proxima Centauri.
Met behulp van de volgende figuren beschrijf je de bouw, de kenmerken en afmetingen van de zon.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 11 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Bouw van de zon De zon is een ster. Ze is de ster die zich het dichtst bij de aarde bevindt en het helderste object aan de hemel. Ze bevindt zich op 1 AE (AU) 8 lichtminuten (150 miljoen kilometer) van de aarde. De zon heeft een diameter van 1.400.000 km (= 100 keer die van de aarde). De zon bestaat uit drie delen: kern + convetiezone / fotosfeer / de atmosfeer kern en convectiezone In de kern van de zon vinden kernreactie splaats, meer psecifiek kernfusie. Daardoor komt enorm veel energie vrij. Die energie wordt vanuit het centrie gestransporteerd via straling en bereikt zo de convectiezone. Vanaf daar wordt de energie verder geleid via convectie. Convectie is een natuurkundig fenomeen waarbij gassen of vloeistoffen onder invloed van druk, temperatuur of dichtheid gaan stromen. Bij de zon uit zicht dat concreet in de vorming van een soort vloeibare gasbellen. fotosfeer Rond de kern en de convectiezone vinden we de atmosfeer van de zon. Die atmosfeer bestaat uit dicht gassen, de fotosfeer en ijlere gassen (de chromosfeer). De fotosfeer is het deel van de zon dat we het best kunnen waarnemen en wordt daarom ook als het 'oppervlak' van de zon beschouwd. Bijna al het licht dat we van de zon (of van andere sterren) waarnemen, komt uit de fotosfeer (vandaar de naam, van Grieks 'footos+sfaira', lichtbol). De fotosfeer is 300 tot 500 km dik. Helemaal onderaan (het dichtst bij de kern) is de temperatuur het hoogst (ongeveer 6500 graden Kelvin). Naarmate de afsand tot de kern groter wordt, daalt de temperatuur. Aan de bovenkant van de fotosfeer bedraagt de temperatuur nog ongeveer 4500 K. Daarboven begint de chromosfeer en gaat de temperatuur met toenemende hoogte weer stijgen.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 12 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Chromosfeer en corona Rond de fotosfeer zit nog een ijle gaslaag, die zelf uit twee delen bestaat: de chromosfeer en de corona. Samen vormen zij de eigenlijke atmosfeer van de zon. De chromosfeer begint op ongeveer 500 km van de kern van de zon en is ongeveer 1500 km dik. Wat verrassend is aan de chromosfeer is dat de temperatuur er stijgt bij toenemende hoogte. Je zou verwachten dat de temperatuur (net zoals in de fotosfeer) zou dalen bij stijgende hoogte (hoe verder van de kern, hoe lager de temperatuur). De corona is enkele honderdduizenden kilometers dik en ook daar blijft de temperatuur stijgen. De chromosfeer en de corona bestaan uit ijle gassen en daarom zenden zij veel minder licht uit. Ze zijn dan ook minder goed (visueel) waar te nemen. Alleen bij een totale zonsverduistering waarbij de maan de fotosfeer bedekt, is de chromosfeer waar te nemen. Hij ziet eruit als een dunne, lichtrode ring. De corona vormt een soort halo rond de chromosfeer. Speciale verschijnselen Zonnevlekken (grijze afbeelding) Zonnevlekken zijn relatief donkere vlekken op het oppervlak van de zon die geregeld verschijnen. De zonnevlekken hangen samen met koelere plekken op de zon. Hun aantal is een maat voor de activiteit van de zon: hoe meer er te zien zijn, hoe actiever de zon. Protuberansen en filamenten (afbeelding links boven) Soms ontstaan er vanuit de binnenste lagen van de zon een soort grillige gasslierten die zich in de atmosfeer van de zon begeven. Ze lijken vaak een beetje op een wolk of een sliert. Als zo'n wolk zichtbaar is tegen de achtergrond van de zonneschijf dan ziet ze er donker uit en wordt ze filament genoemd. Als ze voorbij de rand van de zonneschijf steekt, dan ziet ze er daar helder uit en dan wordt ze protuberans genoemd. Meestal valt zo'n protuberans in een lus terug. Een doorsnee protuberans kan enkele duizenden kilometers lang zijn en bevat tonnen materiaal. De grootste tot nu toe geobserveerde protuberans was 350.000 km lang. Protuberansen en filamenten kunnen verschillende maanden oud worden, maar sommige verdwijnen veel sneller.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 13 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Kenmerken en eigenschappen Diameter Afplatting Leeftijd Massa
1.392.000 km ± 1×10–5 (± 7 km) ± 4.57 miljard jaar 1,989×1030 kg (= 332.946 × massa aarde)
Gemiddelde dichtheid Valversnelling aan het oppervlak
1,41 g/cm3 274 m/s2 (=27,9 × gaarde)
Rotatietijd
25,38 dag (equator) 27,4 dag (45° NB/ZB)
Afstand tot centrum melkweg Afstand tot aarde Uitgestraalde energie Temperatuur (oppervlak) Samenstelling (oppervlak)
27.000 lichtjaar 149.598.000 km 3,8×1026 J/s 5780 K (5507 °C) (K - 273 = °C) 70% - H 28% - He, 0,9% - O 0,4% - C overige: Ne, Fe, N, Si, Mg, S, ...
Temperatuur in centrum
15,5×106 K
Dichtheid in centrum Druk in centrum
148 g/cm3 2×1016 Pa
Met behulp van deze figuur bespreek en verklaar je de eerste twee Wetten van Kepler.
De eerste wet van Kepler zegt dat alle planeten zich rond de zon bewegen in elliptische banen, waarbij de zon zich in één van de brandpunten van de ellips bevindt. De som van de afstanden van de planeet naar beide brandpunten is overal op de ellips gelijk.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 14 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
afstand A → B < afstand C → D Oppervlakte AB → zon = oppervlakte CD → zon tijd A → B = tijd C → D De tweede wet van Kepler is de perkenwet. De snelheid waartegen een planeet haar baan rond de zon aflegt is niet constant. De snelheid varieert zo dat de oppervlakte beschreven door de voerstraal in gelijke tijdsintervallen gelijk is. Het duurt even lang om van A naar B te gaan als om van C naar D te gaan. De oppervlakte van Zon-AB = de oppervlakte zon-CD. Toch wordt in de tijd om van A naar B te gaan een kleiner stukje van de baan om de zon afgelegd, dan in de tijd die nodig is om van C naar D te gaan. Planeten die zich ver van de zon bevinden, bewegen trager dan planeten die zich dicht bij de zon bevinden. De voerstraal is de rechte lijn tussen de zon en een planeet. De voerstraal beschrijft dus in gelijke tijdsintervallen, gelijke oppervlakken, ook perken genoemd, vandaar de naam perkenwet. In het getoonde voorbeeld is de gemiddelde snelheid van de planeet in het interval AB dus kleiner dan in het interval CD. Wat is de ‘aardrotatie’? Bekijk de figuur. Wordt hier de schijnbeweging of de echte beweging weergegeven? De schijnbeweging die we merken is dat de zon om de aarde draait, in het echt draait de aarde om de zon en om zijn eigen as.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 15 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Verduidelijk je antwoord. In welke zin gebeurt de echte omwenteling? Tijdsduur van één omwenteling? De aarde draait van west naar oost (als je vanuit de ruimte op de Noordpool kijkt, draait de aarde in tegenwijzerzin). 1 omwenteling duurt 24 uur. Kan je een tweetal bewijzen voor de aardrotatie geven? Leg uit. 1) Slingerproef van Foucault De slinger van Foucault is een lange slinger die geheel vrij kan oscilleren (heen en weer bewegen). De slinger moet in staat zijn om urenlang uit zichzelf in beweging te blijven. Men bereikt dit door de slinger heel lang te maken en er een heel zwaar gewicht aan te hangen. De eerste slinger van Foucault bestond uit een touw van 67 meter met een gewicht van 28 kg eraan bevestigd. Om de beweging van de slinger goed zichtbaar te maken, had Foucault de vloer onder de slinger met zand bedekt. Een pen aan het gewicht trok strepen door het zand tijdens elke beweging. Na een uur was al heel duidelijk voor iedereen te zien dat het slingervlak al behoorlijk van stand veranderd ten opzichte van de vloer. 2) afschieten van een kanonskogel Wanneer men een kanonskogel afschiet kan men met de regels van de fysica exact berekenen waar de kogel zal neerkomen. Wanneer men dit in de praktijk doet, blijkt de kogel niet op de berekende plaats neer te komen. Terwijl de kogel door de lucht beweegt, draait de aarde onder de kogel door (van west naar oost) en dus komt de kogel links, rechts, voor of achter de verwachte plaats uit. • schieten naar het westen → de kogel komt neer achter de verwachte plaats (het berekende punt is dichterbij gekomen) • schieten naar het oosten → de kogel komt voor de verwachte plaats neer (het berekende punt is al verder naar het oosten gedraaid) • schieten naar het noorden → de kogel komt links van de verwachte plaats neer • schieten naar het zuiden → de kogel komt rechts van de verwachte plaats neer
Gevolgen van de aardrotatie: leg uit en verklaar een drietal gevolgen. 1. Afwisseling dag en nacht: omdat de aarde bolvormig is kan de zon maar één helft tegelijk verlichten, door de aardrotatie is er een dagelijkse afwisseling van dag en nacht. 2. Vorm van de aarde: a. Ter hoogte van de Noord- en Zuidpool merken we een afplatting van de aarde. b. Ter hoogte van de evenaar krijgen we een uitzetting 3. de aarde heeft dus geen perfecte bolvorm. Het verschil van lengte in aardstraal (van het middelpunt tot de evenaar en van het middelpunt tot de polen) bedraagt 21km. 4. Zonnetijd: wanneer we de aarde belichten zien we dat er maar één helft belicht is. We kunnen op dat moment de schaduwlijn (= grens licht/donker) tekenen. Deze schaduwlijn valt nu samen met een meridiaan. Alle punten op eenzelfde meridiaan hebben dezelfde tijd ten opzichte van de zon (=zonnetijd). De aarde is ingedeeld in verschillende tijdszones. Elke tijdszone is 15° breed, we merken wel een aanpassing aan de grenzen van landen. Bij een verplaatsing naar het oosten wordt het later en moeten we dus tijd bijtellen, bij verplaatsing naar het westen word het vroeger en moeten we tijd aftrekken. Gevolg van dit alles is dat er ook een datumgrens is, deze ligt in het midden van de Stille oceaan en is de 180°-meridiaan Aan de polen convergeren de tijdszones.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 16 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Berekenen van de ware zonnetijd In hoeveel tijd maakt de aarde één omwenteling om de as? 24 uur. Over hoeveel graden is de aarde in die tijdspanne gedraaid? 360° Over hoeveel graden draait de aarde in één uur? 360°/24 = 15° Met hoeveel minuten (tijd) komt 1° overeen? 24 uur is 1440 minuten 1440/360° = 4 minuten Bereken nu de ware zonnetijd in New York als het 12 u GMT in Londen is. London ligt op ongeveer 0° WL, New York op 74° WL. Dus: 74 . 4 = 296 minuten. Als het 12u GMT in Londen is, is het in zonnetijd dus 296 minuten of 4u en 56 minuten vroeger in NY, nl. 7u 04 min. Werken met de ware zonnetijd is erg onpraktisch. Waarom? Omdat er zo voor elke breedtegraad een andere tijd zou zijn. Hoe wordt de uurindeling praktisch opgelost? Om voor de voorgaande effecten te corrigeren vervangt men de ware zon door een fictieve zon die zich eenparig langs de hemelevenaar voortbeweegt. Deze fictieve zon wordt de middelbare zon genoemd. Praktisch toegepast, komt het erop neer dat men tijdzones van een uur (15 breedtegraden) gebruikt. Tot welke zone behoort België theoretisch? En tijdens het winteruur? En tijdens het zomeruur? Bespreek enkele voor- en nadelen van het zomeruur. Theoretisch gezien behoort België tot de GMT-zone. Om praktische redenen werd er echter voor gekozen de ‘Midden-Europese tijd' aan te nemen (= GMT+1). In de zomer tellen we daar nog eens een uur bij (= GMT+2). • Voordelen • Energiereductie: ’s avonds minder snel kunstmatig licht gebruiken • Economisch: mensen doen ’s avonds nog gemakkelijker iets (vb. sport buiten) • Publieke veiligheid: in het donker gebeuren er namelijk meer misdrijven • Nadelen • In de veeteelt: het vee kan niet omgaan met de kunstmatige omschakeling van het uur. • Te groot verschil met zonnetijd • Nadelig voor het biologisch ritme van de mens De internationale datumlijn Toepassing: We vertrekken dinsdagmorgen 3u. GMT uit Manilla (lokale tijd 11u.) en vliegen oostwaarts richting San Francisco voor een non-stopvlucht van 15u. We overvliegen het eiland Wake omstreeks 9u. GMT (lokale tijd 20u.) en passeren de meridiaan van 180° om 11u. GMT (23u. lokale tijd). Welke dagcorrectie moeten we dan uitvoeren?
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 17 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Tijdsverschil tussen Manilla en San Francisco = 11 uur vroeger. 11 uur + 15uur - 11uur = 15 uur op dezelfde dag als vertrek. Als we dus de tweede september om 11 uur vertrekken in Manilla zal het wanneer we aankomen 15 uur zijn en zijn we nog steeds de tweede september. Ga, aan de hand van bijgaande figuur, de elementen na van deze beweging: geef een bewijs van deze beweging, tijdsduur? Waarom zijn er seizoenen?
• Vorm van de beweging = ellipsbaan • Duur van de beweging lengte van 1 jaar. Eigenlijk duurt 1 omloop om de zon 365 dagen 5h 48min en 45s, wij rekenen maar 365 dagen, om de achterstand dan in te halen hebben we om de 4 jaar een schrikkeljaar. • Schuine stand van de aardas t.o.v. het eclipticavlak. De aardas maakt een schuine hoek van 66°33’ met het eclipticavlak en blijft gedurende een hele omwenteling evenwijdig aan zichzelf. De schuine stand is bepalend voor de breedteligging van de keerkringen en de poolcirkels. De seizoenen komen er afhankelijk van de stand van de zon. (Zie volgende 2 vragen). Doordat de invalshoek van het licht verandert, verandert ook de duur van de dagen en de nachten, wat ook een invloed heeft op de temperatuur.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 18 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Bewijs van de beweging. De sterrenparallax wordt algemeen aanvaard als een bewijs voor de aardrevolutie. Wat betekent parallax?
Parallax is het fenomeen dat een voorwerp een andere positie lijkt te hebben ten opzicht van de achtergrond, wanneer de gezichtshoek verandert. Voor de persoon die kijkt vanuit positie a lijkt het voorwerp zich links links tegen de achtergrond te bevinden. Voor de persoon die kijkt vanuit positie b lijkt het voorwerp zich rechts tegen de achtergrond te bevinden. In de astronomie kan men dit fenomeen gebruiken om aan te tonen dat de aarde rond de zon draait. Vanuit een vast punt op aarde observeert men een specifiek hemellichaam. Men bepaalt de positie van het hemellichaam ten opzichte van een ander - verder gelegen - hemellichaam dat dienst doet als achtergrond. Als de aarde niet rond de zon beweegt, dan zal elke herhaling van de waarneming dezelfde positie opleveren. Dat blijkt echter niet het geval. De positie ten opzichte van de 'achtergrond' verandert. Dat kan alleen als de positie van het observatiepunt ten opzichte van de ster verandert. Aangezien we op aarde op dezelfde plaats blijven, moeten we aannemen, dat de aarde zelf een andere plaats heeft ingenomen.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 19 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Teken een aardbol. Het eclipticavlak teken je als een horizontale lijn door het middelpunt van de aardbol. Teken nu de werkelijke aardasstand op 21 juni, de scheidingslijn tussen het belichte en het schaduwgedeelte op aarde, de evenaar, de keerkringen en de poolcirkels. Bespreek de lengte van dagen en nachten op deze breedtecirkels en aan de polen.
Op 21 juni staat de zon loodrecht op de Kreeftskeerkring, dan zien we het volgende: ● Aan de evenaar duren dag en nacht even lang. ● In het noordelijk halfrond zorgt dit voor de langste dag en de kortste nacht, in het zuidelijk halfrond voor de kortste dag en de langste nacht. ● Noordpool-gordel : pooldag (24uur licht) ● Zuidpool-gordel : poolnacht (24uur donker)
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 20 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Teken een aardbol. Het eclipticavlak teken je als een horizontale lijn door het middelpunt van de aardbol. Teken nu de werkelijke aardasstand op 22 december, de scheidingslijn tussen het belichte en het schaduwgedeelte op aarde, de evenaar, de keerkringen en de poolcirkels. Bespreek de lengte van dagen en nachten op deze breedtecirkels en aan de polen.
Op 22 december staat de zon loodrecht op de steenbokskeerkring, dan zien we het volgende: ● Aan de evenaar duren dag en nacht even lang. ● In het zuidelijk halfrond zorgt dit voor de langste dag en de kortste nacht, in het noordelijk halfrond voor de kortste dag en de langste nacht. ● Noordpool-gordel : poolnacht (24uur donker) ● Zuidpool-gordel : poolnacht (24uur licht) Op 21 maart en 23 september staat de zon loodrecht op de evenaar, dan duurt de dag op aarde overal even lang als de nacht. In Spanje zijn tijdens de zomermaanden de dagen langer dan bij ons. Juist of onjuist? Onjuist. Op 21 juni begint de zomer in het noordelijk halfrond. Aan de noordpool duurt de dag 24 uur. Aan de zuidpool is het 24 uur nacht. De lengte van de dag neemt af van noord naar zuid. Spanje ligt zuidelijker dan België, dus zal de dag daar wat korter zijn, dan bij ons. Verklaar met een tekening:
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 21 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Schets: teken de aarde met schuine aardas, met het noordelijk halfrond het meest belicht. Door de schuine stand, wordt wat noordelijker licht wat vroeger belicht dan wat zuidelijker ligt.
Verklaar de benaming "keerkring". Leg uit op een tekening. In het Engels is een keerkring een ‘tropic’, Hieruit kan je het word tropen afleiden en zo een mogelijke verklaring geven voor de naam ‘tropic’. De keerkringen vormen namelijk de grenzen van het tropisch gebied op aarde. De plaats op aarde waarde zon ’s middags loodrecht boven het aardoppervlak staat varieert doorheen het jaar (noord-zuid richting). Dit komt omdat de rotatieas van de aarde niet loodrecht staat op het vlak dat de aarde maakt wanneer het rond de zon draait. M.a.w. bij de overgang van zomer naar herfst en winter naar lente staat de zon loodrecht boven de evenaar. Bij overgang van lente naar zomer en van herfst naar winter staat ze loodrecht boven de keerkringen. Hier zal deze loodrechte stand zich dan terug draaien, terug ‘keren’ als het ware. Als ze eerst van zuid naar noord bewoog zal ze vanaf ze dit punt bereikt heeft terug van noord naar zuid verder bewegen. Bv: Bij de overgang van lente naar zomer staat ze loodrecht boven kreeftskeerkring. Ze is vanuit het zuiden naar het noorden gekomen en zal vanaf nu terug richting de evenaar bewegen. Bij de overgang van herfst naar winter staan de zon loodrecht boven de steenbokskeerkring. De beweging gebeurt hier net omgekeerd. De naam kreeftskeerkring en steenbokskeerkring heeft te maken met de sterrenbeelden (dierenriemtekens) die ingaan op het moment dat de zon boven die keerkring staat. Andere namen zijn noorderkeerkring en zuiderkeerkring.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 22 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Wat is juist? De maan is een ster/komeet/meteoor/satelliet/planeet. Verklaar telkens deze begrippen. • Ster: een hemellichaam dat zelf licht uitstraalt. De energiebron van sterren bestaat uit kernfusieprocessen in de sterkern waarbij waterstof wordt omgezet in helium, helium op zijn beurt in Litium, litium in berilium, en zo verder volgens atoomnummer. • Komeet: is een mengeling van ijs (zowel water als bevroren gassen) en stof dat niet opgenomen is door de planeten bij het ontstaan van het zonnestelsel. Ze beschrijft een eigen baan om de zon, die meestal ellipsvormiger is, zoals die van planeten. De staart van een komeet ontstaat door het opbranden van ijs en stof van de komeet door wrijving met de zonnewind, de staart staat dus altijd weg van de zon. • Meteoor: Een `meteoor` is een kortstondig lichtspoor aan de hemel dat men ziet wanneer een klein stofdeeltje (een meteoroïde) op ca. 100 km hoogte met een enorme snelheid (tot tientallen kilometers per seconde!) in de atmosfeer van de Aarde terecht komt. De meteoroïde wordt door de atmosfeer afgeremd. Door de enorme wrijvingskrachten die hierbij ontstaat wordt het deeltje uiteengerukt tot losse moleculen en `verdampt` als het ware volledig. • Satelliet: een object dat onder invloed van de zwaartekracht in een constante baan om een ander object beweegt. Dit kan een hemellichaam zijn of een 'voorwerp' dat door de mens in een bepaalde baan rond een hemellichaam is gebracht. • Planeet: voldoet aan drie voorwaarden: • bevindt zich in een baan rond een ster; • heeft genoeg massa om met zijn eigen zwaartekracht de interne krachten van zijn eigen lichaam te overwinnen zodat daarmee een hydrostatisch evenwicht bewerkstelligd wordt (m.a.w. gedraagt zich als een vloeistof en is daardoor nagenoeg rond); • heeft de omgeving van haar baan schoongeveegd van andere objecten. De maan is een satelliet.
Met behulp van deze gegevens en de bijgaande figuren beschrijf je de kenmerken en het uitzicht van de maan, het reliëf van de maan en vergelijk je de maan met andere hemellichamen. De maan als hemellichaam: - ongeveer bolvormig - straal: 1 738 km - oppervlakte: 36,5 miljoen km² - volume: 22 miljard km³ - massa: 1/81 van de aardmassa - dichtheid: 3,34 g/cm³ - gemiddelde afstand aarde-maan: 384 000 km
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 23 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 24 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
De maan is de enige natuurlijke maan van de aarde. De meeste manen in het zonnestelsel zijn erg klein, maar er zijn enkele grote, planeetachtige manen. Onze maan is er ook zo een en daarom krijgen de aarde en de maan samen soms de naam dubbelplaneet. In vergelijking met de aarde is de maan immers behoorlijk groot. Kenmerken: • diameter: 3456 km (nog geen vier keer zo klein als die van de aarde). • massa: 1/81 van die van de aarde. Dat is relatief zwaar, maar niet zwaar genoeg om een dampkring bij te houden. Door de kleinere massa is de zwaartekracht op de maan immers zes maal kleiner dan die op aarde. • Doordat er geen dampkring is, is er een groot temperatuurverschil tussen dag en nacht. Overdag bereikt het zonlicht immers ongehinderd het maanoppervlak. De temperatuur loopt dan op tot meer dan 100 °C. 's Nachts is er niets om de warmte tegen te houden en wordt die dus volledig uitgestraald. In de niet-belichte delen kan de temperatuur zakken tot -100 °C. • Omdat er geen dampkring is om het zonlicht te verspreiden, is er geen blauwe hemel maar wel een zwarte. Oppervlakte van de maan Inslagkraters Het grootste deel van het maanoppervlak is bedekt met inslagkraters. De meeste kraters liggen in de zogeheten hooglanden van de maan en zijn ongeveer 4 miljard oud. Maar een minderheid van de kraters, zoals Copernicus en Tycho, is van recentere datum. De kraters zien er nog 'jong' uit doordat de maan geen atmosfeer heeft.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 25 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Vulkanisme Enkele grotere (en vooral diepere) inslagstructuren zijn later, tijdens vulkanische perioden van de maan, opgevuld geraakt met lava. Zo zijn de donkere maria (enkelvoud: mare) ontstonden. De 'zeeën' zijn dus enorme vulkanische vlakten. De meeste maria bevinden zich aan de voorkant van de maan.
Door de vulkanische activiteit zijn op de maria diepe geulen en heuvels ontstaan.
Bewegingen van de maan De maan draait in een elliptische baan rond de aarde. Daardoor varieert de afstand tussen beiden hemellichamen constant. De kleinst mogelijke afstand tussen aarde en maan bedraagt 363.345 km. (perihelium) De grootst mogelijke afstand tussen aarde en maan bedraagt 405.500 km. (aphelium) De gemiddelde afstand tussen de aarde tot de maan bedraagt 384.450 km. De maan draait ook om haar eigen as, synchroon met de beweging van de aarde om haar eigen as. Daardoor is altijd dezelfde kant van de maan naar de aarde gericht. Men spreekt dan ook van de voorkant (het deel dat zichtbaar is vanop aarde) en de achterkant (het deel dat niet zichtbaar is vanop aarde). Pas toen een ruimtesonde de achterkant van de man kon bestuderen, wist men hoe die kant van de maan er uitzag. Maanmaanden Om de duur van een maanmaand te bepalen, zijn er twee referentiepunten mogelijk: • als we kijken naar de tijd die verloopt tussen twee nieuwe manen, dan spreken we over een synodische maand (of lunatie). De synodische maand duurt 29 dagen, 12 uren, 44 minuten en 2,8 seconden. • als we de sterrenhemel als referentiepunt nemen, dan spreken we van een siderische maand. De siderische maand duurt 27,321661 dagen (en is ook de omlooptijd van de maan om haar eigen as). Het is de tijd die de maan nodig heeft om een keer rond de aarde te draaien. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 26 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Met behulp van bijgaande figuur teken, beschrijf en verklaar je de schijngestalten van de maan bij volgende situaties: situatie 1, situatie 3, situatie 5, situatie 7.
Situatie 1: ‘Nieuwe maan’, vanaf de aarde gezien staat de zon en de maan op de zelfde plaats. De zon verlicht de maan aan de achterkant waardoor de maan vanop aarde niet zichtbaar is. Ze is er wel maar ze is volledig donker. De volgende dagen zal er steeds een iets bredere sikkelvormige maan zichtbaar zijn Situatie 3: Na ongeveer een week is de hoek tussen de lijn aarde-maan en de lijn aarde zon toegenomen tot 90°. Van op aarde zien we de maan als een halve cirkel. Dit wordt ‘eerste kwartier’ genoemd. Situatie 5: Nog een week later is de maan zover naar het oosten opgeschoven dat ze geobserveerd wordt als een ‘volle maan’. Op het moment dat de maan dus in het oosten staat, staat de zon in het westen en wordt de voor ons zichtbare kant volledig verlicht. Situatie 7: Hierna komt de maan pas rond middernacht op en is er weer maar een halve cirkel zichtbaar. Dit wordt ‘laatste kwartier’ genoemd. Hoe verklaar je dat in situatie 5 maandelijks niet telkens een verduistering Er vindt enkel maar en verduistering plaats wanneer de volle maan ‘perfect’ is, d.w.z. wanneer de aarde, maan en zon perfect op één lijn staan. De maan bevindt zich meestal enkele graden boven of onder het eclipticavlak en dan is er dus geen perfecte volle maan.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 27 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Door middel van bijgaande figuren verklaar je de relatie tussen de schijngestalten en de getijden op aarde.
De getijden worden voor het grootste deel veroorzaakt door de maan. Het is 2 maal per etmaal hoog water. Het getij bereikt haar hoogste punt wanneer de maan boven dit water staat of net aan de andere kant van de planeet. Om de tweede vloedperiode te verklaren, moet je aarde en maan als één systeem zien dat om een gezamenlijk middelpunt draait. Dat middelpunt bevindt zich in de aarde, echter niet in het centrum, maar ongeveer 1500 kilometer onder de aardkorst (het centrum van de aarde bevindt zich op ongeveer 6400 kilometer diepte). De middelpuntvliedende kracht van het aardemaan systeem is het grootst op de van elkaar afgewende zijden van beide hemellichamen. Dus aan de "achterkant" van de aarde, gezien vanaf de maan komt een tweede vloedgolf. De zon is zo'n enorm hemellichaam dat ze ook invloed heeft op de getijden, zij het voor maar een klein deel. Wanneer nu de zon en de maan op de zelfde plaats staan ten opzichte van de aarde (nieuwe maan) of wanneer de aarde zich tussen de maan en de zon bevindt (volle maan) is er springtij. Bij eerste of laatste kwartier zijn de getijden het kleinst. Dit noemt men doodtij.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 28 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Met behulp van de figuur verklaar je: • de maansverduistering: de maan is niet meer zichtbaar. Wanneer de aarde tussen de zon en de maan staat, valt de maan in de schaduw van de aarde en wordt het dus niet belicht. • de zoneclips: de zon is niet meer zichtbaar en het wordt donker op aarde. Als de maan tussen de aarde en de zon staat valt er op een deel van de aarde schaduw waardoor het lijkt dat de maan de ganse zon afschermt.
De maansverduistering Wanneer de volle maan 'perfect' is, en zon, aarde en maan precies op één lijn staan, is er een maansverduistering: de maan komt dan precies in de schaduw van de aarde te staan. Tussen het eerste en het laatste kwartier trekt de maan ten opzichte van de zon achter de aarde door. Wanneer de aarde tussen de zon en de maan staat dan zorgt de aarde voor een schaduw. Het donkerste deel van die schaduw bevindt zich vlak achter de aarde en heet kernschaduw (umbra). De rest van de schaduw is minder donker en heet bijschaduw (penumbra). Afhankelijk van de positie die de maan inneemt ten opzichte van die schaduw, kunnen er zich vier situaties voordoen: • de maan valt volledig buiten de schaduw en de hele voorkant wordt belicht: volle maan. Er doet zich immers niet tijdens elke volle maan een verduistering voor. De maan bevindt zich meestal iets boven of onder de ecliptica (het vlak waarin de aarde rond de zon draait). • de maan trekt door de bijschaduw van de aarde: penumbrale maansverduistering. De volle maan is dan wat minder helder. • de maan trekt door de kern schaduw van de aarde. Zon, aarde en maan liggen perfect op een lijn: totale maansverduistering. Het zonlicht dat door de aardatmosfeer dringt is rood, waardoor de verduisterde maan een rode gloed kan krijgen. • de maan bevindt zich gedeeltelijk in de umbra en gedeeltelijk in de penumbra: gedeeltelijke maansverduistering
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 29 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
In tegenstelling tot zonsverduisteringen, die altijd maar op heel specifieke plaatsen op aarde te zien zijn, kan men maansverduisteringen waarnemen vanop elk punt waar men de maan kan zien (dus eigenlijk overal waar het nacht is). Noot: een maansverduistering op aarde = een zonsverduistering op de maan. De zonsverduistering Een zonsverduistering (of zonne-eclips) ontstaat wanneer de maan tussen de zon en de aarde komt te staan. De maan houdt dan overdag een deel van het zonlicht tegen. Het is eigenlijk niet de zon die wordt verduisterd, maar de aarde. De maan schuift voor de zon en zo lijkt het alsof de zon donker wordt. Een zonsverduistering kan zich alleen voordoen bij nieuwe maan. Hier geldt hetzelfde als bij de maansverduistering. Er doet zich niet bij elke nieuwe maan een zonsverduistering voor omdat de maan meestal net boven of onder het eclipticavlak draait. Er zijn vier typen zonsverduisteringen: • gehele of totale zonsverduistering: de zon is in zijn geheel aan het zicht onttrokken door de maan. Een totale zonsverduistering duurt maximaal iets meer dan zeven minuten duren. • gedeeltelijke zonsverduistering: de zon is gedeeltelijk aan het zicht onttrokken door de maan (de maan lijkt een hap uit de zon te nemen). • ringvormige zonsverduistering: de zon is gedeeltelijk aan het zicht onttrokken door de maan (de zon vormt een lichtgevende rand om de maan). Een ringvormige zonsverduistering kan maximaal iets meer dan twaalf minuten duren. • hybride zonsverduistering: een zonsverduistering die afhankelijk van de plaats op aarde totaal dan wel ringvormig wordt waargenomen.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 30 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Meestal zijn er twee zonsverduisteringen per kalenderjaar, soms zijn er drie of vier in een jaar. Vijf zonsverduisteringen in een jaar is ook mogelijk, maar dat komt heel zelden voor. Het aantal zons- en maansverduisteringen samen in één kalenderjaar kan maximaal zeven zijn.
GEOMORFOLOGIE EN BODEMS Geef de schematische opbouw van de aarde. Wat is kenmerkend voor elk onderdeel (dikte, dichtheid, aggregatietoestand, samenstelling, druk, temperatuur)? De aarde bestaat uit enkele lagen, de drie grootste lagen zijn: de kern, de mantel en de korst. De kern is het centrum en de bovenste laag is de aardkorst. -
Kern: Het middelpunt van de kern ligt op ongeveer 6300 km diepte. Ze bestaat vooral uit ijzer en Nikkel. De kern zelf kun je nog eens onderverdelen in 2 stukken: binnenkern en buitenkern. De binnenkern is vast en is 1250 km dik. De temperatuur wordt geschat op 5000-6000°C en een dichtheid van 15g/cm³. De buitenkern is vloeibaar en 2200 km dik. De temperatuur ligt rond 4000-5000 °C, met een dichtheid van 10 tot 12,3g/cm³.
-
Mantel: Deze begint op 10 km diepte onder de oceanische korst en op 30 km diepte onder de continentale korst (gemiddeld). De mantel is 2900 km dik en beslaat ongeveer 80% van het totale volume van de aarde. Er is een onderverdeling mogelijk van binnen- en buitenmantel: 1. Binnenmantel: de binnenmantel ligt tussen de 300 km en 2890 km diepte. Hoewel de gemiddelde temperatuur daar rond de 3000°C ligt is het gesteente toch vast, dankzij de hoge druk. De binnenmantel bestaat waarschijnlijk voor het grootste gedeelte uit sulfiden en oxides van silicium en magnesium. De dichtheid ligt tussen de 4,3g/cm³ en 5,4g/cm³. 2. Buitenmantel: deze ligt tussen de 10 km en 300 km diepte. De buitenmantel kun je weer onderscheiden in twee verschillende lagen. De onderste laag is taai vloeibaar gesteente, en bestaat waarschijnlijk uit silicaten van ijzer en magnesium. De temperatuur ligt in dit gedeelte tussen de 1400°C en 3000°C, en de dichtheid ligt tussen de 3,4g/cm³ en 4,3g/cm³. De bovenste laag van de buitenmantel bestaat uit hetzelfde materiaal maar is door de lagere temperatuur stijf.
-
Aardkorst: deze ligt bovenop de mantel en is het gedeelte van de aarde waar wij op leven. Er is een onderverdeling mogelijk van oceanische korst en continentale korst. De oceanische is tot 10 km dik en de continentale gemiddeld 30-40 km (bij gebergten zelfs 80 km dik). Zie vraag 3 voor de verdere bespreking.
Om de stromingen die plaatsgrijpen in de aarde te begrijpen, moeten we de buitenmantel en de aardkorst tegelijk bekijken. Samen kunnen we die onderverdelen in asthenosfeer en lithosfeer. De asthenosfeer is het taaie en plastische (min of meer vloeibare) gedeelte van de buitenmantel, terwijl de lithosfeer bestaat uit het stijve gedeelte van de buitenmantel samen met de aardkorst. De lithosfeer ‘drijft’ op de asthenosfeer.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 31 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Wat zijn discontinuïteitvlakken? Welke ken je? Waar situeer je ze? (vooral het tweede deel van het antwoord is belangrijk) Er bestaan twee soorten discontinuïteitvlakken. Een eerste soort wordt ook wel breukvlakken genoemd en komt voor in gesteentelagen aan de aardoppervlakte. Er zijn drie mogelijke breuken te onderscheiden: opschuiving, afschuiving en horizontaalverschuiving. A) Opschuiving: is een breuk die gevormd wordt door druk die loodrecht staat op de richting van de breuk. B) Afschuiving: is een breuk die gevormd wordt door het uiteengetrokken worden van 2 platen. C) Horizontaalverschuiving: breuk die zijschuiving aantoont, gevormd door druk evenwijdig aan de breuk. Deze breuken zijn dus te situeren op plaatsen waar aardplaten uit elkaar of naar elkaar toe schuiven. Zie ook vraag 7 en 8.
Een tweede soort discontinuïteitvlak zijn die tussen de verschillende aardlagen. Tussen materialen met een verschillende dichtheid ontstaat een scherp grensvlak. Wanneer aardbevingsgolven dat vlak bereiken, dan breken ze. In de aarde zijn er twee zo'n grensvlakken of discontinuïteiten gevonden: 1. de Mohorovicic-discontinuïteit - afgekort tot Moho-discontinuïteit 2. Gutenbergdiscontinuiteit Die twee discontinuïteit verdelen de aarde in drie grote delen: korst - mantel - kern De moho-discontinuïteit scheidt de aardkorst van de aardmantel en ligt dus middenin de lithosfeer. Een derde discontinuiteitsvlak, nl. de Lehmann-discontinuïteit, scheidt de mantel van de kern, maar over dit vlak weet men nog maar heel weinig.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 32 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Welke chemische elementen komen het meest voor in onze aardkorst? Welke zijn de fundamentele verschillen tussen continentale en oceanische korst? De meest voorkomende chemische elementen zijn O (zuurstof), Si (Silicium), Al (Aluminium), Fe (Ijzer) en Ca (Calcium). Daarnaast zijn er nog tal van kleinere hoeveelheden andere stoffen aanwezig in de aardkorst. % aanwezig in aardkorst
Naam
% aanwezig in aardkorst
Naam
46,71 27,69 8,07 5,05 3,65 2,75 2,58 2,08 0,62 0,14 0,13
Zuurstof Silicium Aluminium IJzer Calcium Natrium Kalium Magnesium Titanium Waterstof Fosfor
0,094 0,09 0,052 0,05 0,045 0,035 0,029 0,025 0,019
Koolstof Mangaan Zwavel Barium Chloor Chroom Fluor Zirkonium Nikkel
Continentale korst is veel dikker (30-40 km en tot 80 km dik bij gebergtes) dan oceanische (10 km dik). De oceanische korst ligt gemiddeld toch dieper in de asthenosfeer aangezien de oceanische korst een veel grotere dichtheid heeft, nl. 3g/cm³ (dus zwaarder is) dan de continentale met een dichtheid van 2.7g/cm³. De oceanische korst bestaat vooral uit stollingsgesteenten, terwijl de continentale eerder uit metamorfe en sedimentaire gesteenten bestaat.
Wat is een gesteente? Welke gesteentegroepen ken je (hoofdindeling)? Op welke basis worden ze ingedeeld? Een gesteente is een vast materiaal dat bestaat uit verschillende mineralen die over het algemeen kristallen vormen. Deze worden in drie soorten opgedeeld op basis van ontstaanswijze: • Stollingsgesteenten: ontstaan uit het stollen van magma. Variaties in stollingsgesteenten komen, naast een verschil in minerale samenstelling, bijvoorbeeld door een verschillende stolsnelheid of aanwezigheid van met lucht gevulde poriën in het magma. • Sedimentaire gesteenten: ontstaan door het aaneenklitten van losse sedimenten (diagenese) die voortkomen uit de erosie van andere gesteenten. • Metamorfe gesteenten: ontstaan door het vervormen (onder invloed van hoge temperatuur of druk) van andere gesteenten.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 33 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Op basis hiervan kan men de gesteentecyclus opstellen. De gesteentecyclus is het proces van opbouw en afbraak van gesteenten. Gesteenten ontstaan, worden afgebroken en uit de afgebroken deeltjes ontstaan weer nieuwe gesteenten.
De gesteentencyclus zelf staat niet op het leerplan algemene aardrijkskunde ASO! Op basis van hun oorsprong onderscheidt men drie soorten gesteentegroepen. Welke? Waaraan en hoe kun je elke soort herkennen? Geef een voorbeeld (=gesteente) van elke groep. Stollingsgesteenten (vb. graniet, basalt) → deze worden gevormd door magma dat aan de aardoppervlakte terechtkomt en daar afkoelt, wat stolling tot gevolg heeft. De stollingsgesteenten kunnen nog verder onderverdeeld worden. Afzettingsgesteenten of sedimentgesteenten (vb. zandsteen, kalksteen) → dit zijn de gesteenten die ontstaan zijn door sedimentatie of afzetting. De afzetting bestaat oorspronkelijk uit losse gesteenten (vb. zand) die door druk en temperatuur bijeengedrukt worden waardoor ze één gesteente vormen (vb. zand wordt zandsteen). Kenmerkend is dat de sedimentgesteenten over het algemeen een sterke gelaagdheid kennen. Voor de verdere opdeling. Metamorfe gesteenten (vb. gneiss, kwartsiet, marmer) → dit zijn gesteenten die onder hoge druk en hoge temperaturen (200 °C) een metamorfose ondergaan. Zowel stollingsgesteenten als afzettingsgesteenten kunnen dit proces ondergaan. Ook oude metamorfe gesteenten kunnen een nieuwe metamorfose ondergaan. Meestal vindt metamorfose plaats tijdens gebergtevorming (orogenese). De metamorfose kan plaatsvinden doordat door de druk en temperatuur de oorspronkelijke mineralen in het gesteente omgevormd worden naar nieuwe mineralen. Belangrijk is dat tijdens de metamorfose het gesteente niet vloeibaar wordt, anders zou er sprake zijn van ‘stollingsgesteente’. Voorbeelden zijn: graniet wordt gneiss, kalksteen wordt marmer, … Deze gesteenten zijn goed splijtbaar. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 34 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Wat zijn stollingsgesteenten? Geef de indeling van de stollingsgesteenten? Welke zijn de verschillen? Geef bij elk een voorbeeld. Stollingsgesteenten (vb. graniet, basalt) ontstaan door stolling van magma of lava. Magma bestaat uit gesmolten gesteentes uit diepere gedeelten van de aarde. Magma die (bv. via een vulkaan) aan de oppervlakte komt, noemen we lava. Stollingsgesteenten kunnen onderverdeeld worden in 3 groepen: 1. Uitvloeiinggesteente of vulkanisch gesteente: zoals het woord het zelf zegt zijn dit gesteenten die uit de aardkorst gevloeid zijn. Hét voorbeeld hiervan is lava. Het lava koelt zeer snel af bij het contact met de buitenlucht, waardoor de kristallen niet kunnen groeien. Kenmerkend voor uitvloeiinggesteente is dus dat er met het blote oog geen kristallen onderscheiden kunnen worden. Er is één gesteente waarbij helemaal geen kristallen ontstaan, men noemt dit obsidiaan (zwart glasachtig gesteente). 2. Dieptegesteente of plutonisch gesteente: hierbij is het gesteente al enkele kilometers onder het aardoppervlak gestold. Het afkoelingsproces heeft dus gradueel plaatsgevonden (zeer traag), waardoor er grote kristallen gevormd worden (zie graniet). Ze zijn grofkorrelig van structuur. 3. Ganggesteente: dit soort gesteente is magma dat in gangen gevloeid is en daar gestold is. Dit heeft tot gevolg dat er diverse soorten mineralen worden gevormd. Dit gesteente vindt men vooral in de buurt van vulkanen die uitgedoofd zijn waardoor de lava/magma in de gangen gestold is. Wat zijn afzettingsgesteenten? Ken je een andere naam? Geef de indeling van de afzettingsgesteenten? Welke zijn de verschillen? Geef telkens een voorbeeld. Afzettingsgesteenten of sedimentgesteenten (vb. zandsteen, kalksteen) zijn de gesteenten die ontstaan zijn door sedimentatie of afzetting. De afzetting bestaat oorspronkelijk uit losse gesteenten (vb. zand) die door druk en/of temperatuur bijeengedrukt worden waardoor ze één gesteente vormen (vb. zand wordt zandsteen). Kenmerkend is dat de sedimentgesteenten over het algemeen sterk gelaagd zijn. Ook de afzettingsgesteenten worden onderverdeeld in 3 groepen: 1. Afbraak of classis gesteente: dit bestaat uit andere gesteenten (metamorfe, sedimentgesteenten, …) die door verwering en erosie zijn afgebroken en meegevoerd worden door wind, water, … Op een andere plek worden deze sedimenten weer afgezet en worden er opnieuw sedimentgesteenten gevormd. In feite krijgen we te maken met een herbewerking van afgebroken gesteenten. Voorbeelden kan zijn zandsteen en conglomeraat. 2. Chemisch of niet-klastisch gesteente: dit zijn gesteenten die door een chemische reactie ontstaan zijn. Voorbeelden zijn kalksteen en zout. Kalksteen wordt gevormd door een overdaad aan kalk in water, waardoor de kalk gaat uitkristalliseren en neerslaan en later door diagenese verhard wordt. Zout wordt gevormd door evaporatie (verdamping) van zeewater in rotsholten, waardoor de zoutkristallen achterblijven. 3. Organogene gesteenten: gesteenten die gevormd zijn uit organisch materiaal. Steenkool wordt bijvoorbeeld gevormd door verharding van veen (bestaat uit plantenresten). Welke bewegingen maakt de aardkorst? De aardkorst maakt verticale en horizontale bewegingen. - verticaal = van boven naar beneden (en omgekeerd) = isostatsie - horizontaal = van links naar rechts, voor naar achter (en omgekeerd) = platentektoniek
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 35 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Wat is isostasie? Welke processen veroorzaken de verticale bewegingen van de aardkorst? Algemeen: isostasie is het proces waarbij een vast voorwerp dat in een vloeistof wordt geplaatst een evenwicht bereiken, waardoor het voorwerp 'drijft'. Dit kan alleen als (om het simpel te zeggen) het gewicht van het voorwerp kleiner is dan de hoeveelheid vloeistof die erdoor wordt verplaatst. Isostasie is het proces waarbij de lithosfeer en de asthenosfeer in isostatisch evenwicht gebracht worden. De lithosfeer ‘drijft’ op de asthenosfeer. Het beste voorbeeld van isostatisch evenwicht vinden we bij een ijskap. De lithosfeer zinkt daar veel dieper in de asthenosfeer doordat de lithosfeer daar extra zwaar is door het extra gewicht van de ijskap die erop ligt. Als de ijskap afsmelt wordt dat stuk lithosfeer lichter, waardoor de druk op de asthenosfeer veel lager wordt. Er moet een nieuw isostatisch evenwicht worden gezocht. De lithosfeer zal dus beetje bij beetje stijgen. Dit gaat echter heel traag – Scandinavië stijgt nog steeds lichtjes. Aan de ene kant is er dus verzwaring (door ijskap of gebergte) waardoor de lithosfeer dieper in de asthenosfeer komt te liggen, aan de andere kant is er verlichting (afsmelten van ijs, erosie, uiteendrijven van de platen) waardoor de lithosfeer weer omhoog komt. De hoogte van een gebergte en de diepte van de lithosfeer hangen af van: de dichtheid van de asthenosfeer en die van de plaat. Wat is een betere term voor “continentendrift”? Wat is de oorzaak van de horizontale beweging van de aardkorst? Toon op atlaskaarten twee reliëftypes die het gevolg zijn van deze horizontale bewegingen. Leg uit. Continentendrift is geen juiste term omdat de continenten niet 'op drift zijn'. De richting waarin ze bewegen is niet willekeurig. Bovendien zijn het niet de continenten zelf, maar de platen waarop ze zich bevinden die bewegen. ‘Platentektoniek’ (= beweging van de aardplaten) is dus een betere term. De lithosfeer bestaat uit verschillende platen. Er zijn zowel continentale platen als oceanische. Continenten kunnen zowel op een continentale als op een oceanische plaat liggen, of op een combinatie van beide! De oceanische platen zijn meestal dunner, maar ze hebben een hogere dichtheid, waardoor ze dieper wegzinken in de asthenosfeer. Dit verklaart waarom oceanen zo diep zijn.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 36 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Platentektoniek ontstaat door mantelconvectie. Dit is een mechanisme van warmtestroming, waarbij warmte uit het hete warmte uit het hete binnenste van de aarde naar het aardoppervlak getransporteerd wordt. Deze convectiestroming vindt plaats in de asthenosfeer.
Vloeistof die zich dieper in de asthenosfeer bevindt, is warmer en lichter. Ze zal stijgen en de koudere vloeistof die erboven ligt, weg duwen. Aangezien die niet verder omhoog kan, zal die naar opzij bewegen. Bij een bepaalde hoogte - dicht bij de lithosfeer - koelt de vloeistof weer af en zakt ze. Daarbij duwt ze de vloeistof die eronder ligt naar beneden. Wanneer het bovenste deel van asthenosfeer de zijwaartse beweging maakt, beweegt de lithosfeer die op dat stuk asthenosfeer drijft, mee. Op de tekening: pijlen die naar elkaar toe bewegen -> convergentie pijlen die van elkaar weg bewegen -> divergentie In de asthenosfeer vinden zulke stromingen plaats, op de ene plek sneller dan op de andere. De horizontale beweging is dus een resultaat van de convectiestromingen in de asthenosfeer. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 37 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Voorbeelden in atlas: • De Mid-Oceanische Rug (in Atlantische Oceaan) is een voorbeeld van divergente platenbeweging (2 oceanische platen die uit elkaar worden geduwd). • De Himalaya is een voorbeeld van convergente platenbeweging (2 continentale naar elkaar toe). Rondom de Stille Oceaan ligt de Ring of Fire zoals deze reeks vulkanen genoemd wordt. Hoe verklaar je dat vulkanen en aardbevingen juist op die plaatsen voorkomen en elders niet?
De Ring of Fire ligt boven een gebied waar verschillende subductiezones voorkomen. De blauwe streepjes op de figuur duidden de verschillende subductiezones aan. Bij subductie is er sprake van aardbevingen (de ene plaat schuift onder de andere) en vulkaanactiviteit doordat de oceanische plaat tijdens de subductie in de asthenosfeer geduwd wordt en daar langzaam afsmelt. De plaat is echter kouder dan de asthenosfeer zelf, het koude materiaal zal naar beneden zakken, daardoor komt er warm materiaal naar boven (convectiestroom), wat voor vulkaanvorming zorgt. Op deze plaatsen komt dit dus voor doordat er zoveel subductiegebieden zijn. Leg drie mogelijke plaatbegrenzingen uit, liefst met een tekening, en lokaliseer telkens een voorbeeld ervan op kaart. Drie mogelijke plaatbegrenzingen zijn: convergentie, divergentie en transformatie. Convergentie is het naar elkaar toe bewegen van 2 platen (Himalaya), divergentie van het uit elkaar bewegen van 2 platen (Mid-Oceanische rug). Bij een transforme plaatgrens bewegen 2 platen naar elkaar toe. Van convergentie en divergentie zijn reeds voorbeelden genoemd. Een transforme grens vinden we terug bij de Dode Zee en in Californië (de San Andreas breuk). Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 38 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Zoek in je atlas twee voorbeelden van gevolgen van botsingen (verschillende soorten) tussen platen. Verklaar het verschil tussen de twee ontstane reliëfvormen. 2 soorten botsingen: Ten eerste de Indische plaat met de Euraziatische plaat (twee continentale platen), gevolg: de Himalaya. Ten tweede de oceanische Nazca-plaat tegen de Zuid-Amerikaanse, met als gevolg subductie van de oceanische plaat en vorming van de Andes. Andes en Himalaya vind je gemakkelijk terug in je atlas. In beide voorbeelden wordt een gebergte gevormd (= orogenese). Andes: Botsing tussen oceanische korst en continentale korst. De oceanische korst wordt onder de continentale geduwd (= subductie), waardoor de continentale hoger komt te liggen. Himalaya: Botsing tussen twee stukken continentale korst. Geen van de twee kan onder de andere worden geduwd. Het materiaal wordt geplet en omhoog gedrukt.
Wanneer een schip van Europa naar Noord-Amerika vaart, beweegt de zeebodem dan met het schip mee of in tegengestelde richting? Raadpleeg je atlas en leg uit! De zeebodem beweegt in tegengestelde richting van Europa tot aan de Mid-Oceanische rug (mor), vanaf de mor tot aan Noord-Amerika, beweegt de zeebodem met het schip mee. Zie voor de duidelijkheid de figuur. Let op, deze beweging is zeer traag (enkele centimeters per jaar). Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 39 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Leg uit en schets wat er op de plaatranden op de bijgaande kaart met nummers 1, 2 en 5 in werkelijkheid in de aardkorst gebeurt. Wat is het mechanisme? Wat zijn de gevolgen?
Op het examen zal je zo'n kaart krijgen mét nummers. Het volstaat eigenlijk om de legende goed te lezen. Als het een soortgelijke kaart zonder legende is, zoek deze kaart dan op in je atlas. Kijk eerst naar de pijltjes op de plaat: • naar elkaar toe: convergentie • van elkaar weg: divergentie Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 40 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Beslis dan voor convergentie wat er gebeurt op de plaatrand: • uitsluitend bostsing (collisie-zone) • subductie Welke drie soorten verwering ken je? Hoe werkt elk en geef voor elk een voorbeeld. Chemische verwering: verwering waarbij een gesteente ontbindt als gevolg van chemische reacties tussen het gesteente enerzijds en lucht en/of water anderzijds. Hierbij veranderen gesteenten van minerale samen-stelling door de oplossing van bepaalde mineralen. Vb.: zure regen: door de hoge zuurtegraad van het water, wordt kalksteen weggevreten CaCO3 (kalksteen) + H2SO4 (zure regen) ⇌ CaSO4 (gips) + CO2 + H2O Fysische verwering of mechanische verwering: verwering waarbij een gesteente uiteenvalt zonder dat de chemische of mineralogische samenstelling ervan verandert. Dit is het gevolg van fysische processen (zoals regen, wind, stroming van water, …). • Vb.: vorstwerking: barsten in een gesteente worden gevuld met water (door neerslag), als het vriest, bevriest ook het water in de barsten, waardoor de barst groter wordt (water zet uit bij bevriezen). Op deze manier zal het gesteente steeds verder barsten, tot het uiteenvalt. • Vb.: erosie op hellingen: vallende regendruppels weken korrels los van de oppervlakte die dan door het afstromend water worden meegenomen en aan de voet van de helling afgezet worden. Biologische verwering: verwering waarbij het gesteente uiteenvalt en/of ontbindt als gevolg van de werking van organismen. Vb.: wortelgroei: door de wortels van planten/bomen worden gesteenten opzij geduwd, gebarsten, etc. Door welke soort verwering is het landschap op bijgaande foto in een droog warm gebied ontstaan? Hoe?
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 41 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Dit landschap is ontstaan door fysische verwering. De oorspronkelijke vallei werd gecreëerd door riviererosie. De harde gesteentelagen bovenaan werden hier en daar doorsneden, maar bleven op bepaalde plaatsen intact. Ze werden, zoals typisch voor harde lagen, verticaal afgesleten. De zachtere lagen vormden een helling naar de valleibodem. Na een klimaatsverandering (het werd een warm, droog gebied), versterkte winderosie dit effect: losse gedeelten werden meegevoerd met de wind, waardoor de overgebleven blokken hard gesteente helemaal gepolijst werden en hun huidige uitzicht kregen. Hoe zou een Belgisch huis door verwering aangetast worden? Denk ook aan de bakstenen. Door fysische verwering: • Regen/hagel die de bouwmaterialen aantast. • Instorten van horizontale oppervlakken die overladen worden met sneeuw. • Harde wind die vanalles (van steenkorrels tot daken) loswrikt. Door biologische verwering: • Aantasting van hout Door chemische verwering: weinig aantasting mogelijk. Geef twee voorbeelden hoe de mens verwering tracht te verhinderen. • Bij rivieren, vooral te zien bij kanalen, worden de wanden verstevigd met beton e.d. zodat het water de wanden niet ondergraaft waardoor deze kunnen instorten. • Door plantenresten te laten liggen op geoogste landbouwgronden verlaagt men de kracht van vallende regendruppels en voorkomt men dat de vruchtbare toplaag wegspoelt. De ideale (theoretische) rivier heeft in boven-, midden- en benedenloop telkens een ander valleitype. Teken deze drie types, beschrijf ze en verklaar door welke processen ze ontstaan.
De bovenloop wordt gekarakteriseerd door een groot verval. De rivier heeft dus een hoge stroomsnelheid, wat zorgt voor veel erosie en diepe, smalle valleien. De golven aan het oppervlak zijn vaak staande golven, i.e. ze blijven op dezelfde locatie en worden gevormd doordat het water zich over oneffenheden beweegt.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 42 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
De middenloop heeft een kleiner verval. De stroomsnelheid is lager, waardoor meegesleurd zand zich zal gaan afzetten op de rivierbodem en in de buitenbochten. Door deze afzetting in de buitenbochten (en erosie in de binnenbochten) vormt de rivier vaak meanders. Door de meandervorming is de loop van de rivier veranderlijk op middellange termijn: de rivier zal steeds in zijn vallei blijven, maar het bochtenwerk zal mettertijd wijzigen. De vallei kan redelijk breed zijn en heeft een (relatief) vlakke bodem: de vallei wordt op diezelfde middellange termijn uitgevlakt, waardoor er nog hoogteverschillen zijn, maar kleinere dan het verschil met de randen van de vallei. De benedenloop heeft een heel klein verval. De stroomsnelheid is zeer laag waardoor nu ook klei zal gaan sedimenteren. De rivier stroomt door een vaste, bijna onveranderlijke bedding door een (soms grote) alluviale vlakte, die tijdens overstromingen in het verleden gevuld werd met sediment uit de rivier. Welke valleivorm herken je op volgende foto’s? Hoe ontstond elk?
Dit is een trogdal. Dit is in essentie een vlakbodemdal waarbij de rivier groot genoeg is om de hele bodem te vullen en waarbij de wanden bestaan uit te sterke gesteenten, die verdere erosie tegengaan.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 43 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Dit is een V-dal. Dit is een vallei van een vrij jonge rivier, waarbij de rivier zich al heeft ingesneden in de bodem en de wanden lichtjes beginnen eroderen (vandaar de V-vorm). De insnijding heeft de erosiebasis (het ideale lengteprofiel van de rivier) nog niet bereikt, waardoor de verticale erosie (= insnijding in de bodem) nog verdergaat. Pas wanneer deze verticale erosie vermindert (terwijl de erosie van de wanden blijft verder gaan) zal zich een vlakbodemdal en later een vlakdal vormen.
Dit is een kloofdal, waarbij de rivier zich al heeft ingesneden in de bodem, maar waarbij de wanden nog niet zijn beginnen eroderen (vaak omdat de gesteenten vrij sterk zijn of de insnijding zeer snel is kunnen gebeuren).
Dit is een vlakbodemdalen. Hierbij zijn de wanden van het dal minder steile hellingen en heeft zich in het dal een kleine vlakte gevormd, die vaak erg geschikt is voor landbouw. Deze dalvorm komt, zoals op de foto’s te zien is, voor bij meanderende rivieren (waarbij de meanders zich over de hele breedte van het dal kunnen uitstrekken) en bij de benedenloop van rivieren, waar ze in een vaste bedding stromen. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 44 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Vooraleer neerslagwater zich in de rivieren verzamelt heeft dit het landoppervlak terdege aangetast; geef drie voorbeelden van dergelijke erosieprocessen.
Door het vallen van regendruppels worden bodempartikels losgeslagen. Op hellingen zorgt dit op zich al voor een netto hellingafwaartse verplaatsing van de deeltjes. Daarnaast worden deze losse partikeltjes makkelijk meegenomen door stromend water. Hierdoor wordt de vruchtbare grond meegesleurd. (spaterosie) Water dat van een helling af stroomt heeft genoeg energie om zelf partikels van deze helling los te weken en mee te voeren. Hierdoor worden vaak geulen of zelfs ravijnen gemaakt, die nog meer water concentreren en de verticale erosie verergeren. De vruchtbare grond wordt hier ook meegesleurd, en landbouw wordt veel moeilijker gemaakt (probeer maar eens een tractor over een ravijn te krijgen…) (geulerosie) Het water dat in de bodem infiltreert zal de kleine bodempartikels (door fysische verwering) en minerale bodempartikels (door chemische verwering) meenemen naar beneden en op een diepere plaats afzetten. Het zijn net de kleine deeltjes en de mineralen die ervoor zorgen dat grond vruchtbaar is. (oppervlakkig afspoelen) Vooral in Midden-België klagen landbouwers dat hun akkers aangetast worden door een bepaalde erosievorm, die o.a. de teeltlaag aantast. Waardoor wordt deze vrij recente erosievorm nog erger en welke maatregelen kan men er tegen treffen? Spaterosie, oppervlakkig afspoelen, maar voornamelijk geulerosie. Deze worden erger om verschillende redenen: • Er wordt meer en meer vegetatie gekapt. Nochtans is deze belangrijk want ze houden de bodem vast door hun uitgebreide wortelstelsel en ze beschermen de bodem tegen druppelinslagen. Als het regent op de naakte bodem, spoelt de aarde gewoon weg aangezien er niets is om de aarde tegen te houden. Een mogelijke oplossing is uiteraard het in stand houden van vegetatie (ook hellingsopwaarts van de akker!), het laten liggen van de oogstresten of het bedekken van de bodem met onkruid of kunstmatige bodembeschermers. • Ook de richting van akkerbewerking heeft een invloed. Tractoren maken kleine geultjes in de akker, die het water concentreren waardoor er meer erosie op die plaatsen ontstaat. Men kan dit tegengaan door de akker te bewerken in een richting loodrecht op de hellingsrichting. • De aard van de bewerking is belangrijk: als men ‘kerend’ ploegt, wordt de bodem omgedraaid, waardoor de vruchtbare aarde bovenaan komt de liggen én de bodem veel losser is. Hierdoor wordt erosie (en dan vooral erosie van de vruchtbare grond) uiteraard verergerd. Een oplossing is het niet-kerend-ploegen, waarbij de grond gewoon losser gemaakt wordt zonder de bovenste laag om te keren. • Ook ploegerosie speelt een rol: tijdens het ploegen worden de bodemdeeltjes opgetild door de ploeg, waarna ze terug op de akker vallen. Hierbij komen ze iets lager op de helling terecht. Zo verplaatste de vruchtbare toplaag zich geleidelijk naar beneden, waardoor in de laagtes teveel,.en op de helling geen vruchtbare grond meer is.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 45 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Welk Belgisch bodemtype ken je? Schets en beschrijf de delen. Herken op bijgaand beeld het bodem-type dat je beschreven hebt? Welk economisch nut en gebruik heeft het?
Dit is de alfisolbodem die zich ontwikkelt op de leembodems van Midden-België. Bovenaan ligt de A-horizont, die hier gewoon de humusbodem is. De Bgt-horizont daaronder is de zone waar de uitloging plaatsvindt (in mindere mate als in de podzolbodem). Aangezien leempartikels kleiner zijn en dus veel nutriënten kunnen vasthouden, worden de klei en de nutrienten afgezet in de onderliggende Bt-horizont. Daaronder ligt opnieuw de C-horizont met verweerd moedermateriaal. De alfisolbodem is veel vruchtbaarder doordat de nutriënten hoger in de bodem zitten. Hier wordt veel en met succes aan landbouw gedaan – vooral tarwebouw, aangezien dit belangrijk is en dus de beste landbouwgronden krijgt. Haspengouw en de Leemstreek zijn dus niet toevallig de vruchtbaarste landbouwstreken in België.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 46 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Een bekend Belgisch bodemtype is de spodosolbodem. Dit is de bodem die zich ontwikkelt op de zandige gronden van Noord-België. Bovenop het zand ontwikkelt zich humus (organisch materiaal). Dit is de O & A1horizont Infiltrerend water spoelt deze humus (en zijn nutriënten) mee in het zand. Aangezien zand vrij permeabel is stroomt het water gewoon door de bovenste zandlaag (‘uitloging’ of ‘eluviatie’) (de A2horizont) en wordt de zone daaronder opgevuld (‘inloging’ of ‘illuviatie’) met humus. Dit is de Bh-horizont. Nog iets lager worden ook de nutriënten, voornamelijk Fe en Al, afgezet. Dit is de Bfe-horizont. Daaronder zit de Chorizont, die bestaat uit verweerde korrels van het onderliggende moedermateriaal.
De spodsolbodem is weinig vruchtbaar omdat de nutriënten te diep zitten en wordt dus vooral gebruikt voor veeteelt. Hier en daar is landbouw toch noodzakelijk, maar er is een grote oppervlakte nodig voor een goed resultaat. Dit is de reden van de grote afstand tussen dorpen en de grote oppervlakte van gemeentes in de Kempen en Limburg.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 47 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Deze bodem is nog geschikt voor landbouw, in het bijzonder de fruit & groenteteelt (omdat de tarweteelt de beste landbouwgronden nodig heeft). Dit verklaart de sterke aanwezigheid van fruitteelt in vochtig Haspengouw en de benaming van de ‘groentestreek’ rond Mechelen.
Dit is een bodemsoort die ontstaat op plaatsen waar de bodem nog niet heel diep is en grote stukken van het onderliggende gesteenten vrij ondiep te vinden zijn. Er is wel al uitloging, maar er heeft zich nog geen illuviatie horizont gevormd die de nutriënten terug opvangt. In de Ardennen is deze bodemsoort vrij alomtegenwoordig. Soms wordt er veeteelt op bedreven, maar vaak staan er gewoon bossen.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 48 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Bespreek met behulp van je atlas de bodemkaart van België. Relateer die met de landbouwkaarten en relateer zo bodemkwaliteit en bodemgebruik. Als je weet dat bodemkwaliteit bepalend is voor de landbouw (tarwe = goede kwaliteit, groente & fruit = redelijke kwaliteit, veeteelt en bosbouw = slechtere kwaliteit), is deze vraag beantwoord in de vorige vraag.
WEER EN KLIMAAT Beschrijf aan de hand van bijgevoegde schets de opbouw van de atmosfeer op basis van het temperatuur-verloop. Geef de specifieke kenmerken van elke sfeer.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 49 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Hoogte
Naamlaag temperatuurverloop Kenmerken exosfeer 1000km thermopauze thermosfeer poollicht o.i.v. zonnewind door ioniseren van moleof ionosfeer culen 80km mesopauze mesosfeer verbranden van meteoroïden door wrijving 50km stratopauze UV-absorbtie tussen 15 en 35 km hoogte door de stratosfeer ozonlaag 12km tropopauze weer en klimaat broeikasteffect troposfeer Ongeveer 85 % van alle massa in de atmosfeer Analyseer en verklaar de temperatuurverschillen in juli in Europa aan de hand van de isothermen-kaart in je atlas. Waarom is het in onze winter kouder dan in onze zomer? Temperatuursverschillen gedurende de zomer zijn voornamelijk het gevolg van 2 parameters: de continentaliteit en de breedteligging. We zeggen dat de continentaliteit van een plaats hoog is, wanneer die plaats ver verwijderd is van een kust. Plaatsen met een hoge continentaliteit hebben warme en droge zomers. Voorbeelden van dergelijke landen zijn Oost-Europese landen zoals Hongarije, Tsjechië, Slovakije, … Op plaatsen met een lage breedteligging (zoals Spanje, Portugal, …) is de zomer warmer dan op plaatsen met een hoge breedteligging (Zweden, Noorwegen, …). Dit komt omdat de zonnestraling tijdens de zomer onder een grotere hoek invalt op zuidelijkere gebieden. Tijdens de zomer valt de zonnestraling loodrecht in op het gebied rond de kreeftskeerkring. Aangezien zuidelijke gebieden in Europa dichter bij de Kreeftskeerkring liggen dan noordelijke, valt de straling in onder een grotere hoek in het zuiden van Europa dan in het noorden. Hoe groter de hoek waaronder de straling invalt op het oppervlak, hoe meer zonnestraling de aarde bereikt per oppervlakte-eenheid, en hoe warmer het bijgevolg is. Dit is ook de reden waarom het in de winter kouder is dan in de zomer. De zonnestraling valt in de winter loodrecht in op het gebied rond de steenbokskeerkring, in het zuidelijk halfrond. In Europa valt de zonnestraling ’s winters op het oppervlak onder een veel kleinere hoek in dan tijdens de zomer. Hierdoor krijgt Europa minder zonne-energie per vierkante meter dan in de zomer en is het ’s winters kouder.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 50 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Geef vijf factoren die de temperatuur op aarde beïnvloeden en illustreer ze met voorbeelden op de isothermenkaart in je atlas. 1. Invalshoek van de zonnestralen Wanneer de invallende lichtbundel schuin is, is de temperatuur laag. Als de invallende lichtbundel recht is, is de temperatuur hoog. We merken ook dat hoe verder van de evenaar hoe kouder. Vb. In het evenaarsgebied vallen de zonnestraling gedurende het hele jaar relatief “recht” op het oppervlak. In de poolgebieden valt de straling altijd heel schuin in. 2. Invloed van de ligging ten opzichte van de zee Plaatse landinwaarts gelegen hebben een warmere zomer en een koudere winter dan plaatsen dicht bij de kust. Dicht bij de kust is het verschil in zomer- en wintertemperatuur klein, ver van de zee is deze jaarschommeling groot. Vb. In België zijn de winters zacht en de zomers gematigd, in Hongarije daarentegen zijn de winters strenger en de zomers heter. 3. Invloed van de bodem en de vegetatie Boven begroeide bodems zijn de temperatuurschommelingen eerder klein, boven onbegroeide bodems groter, omdat planten zonlicht absorberen. Zandbodems warmen sneller op en koelen sneller af. Bv. In de Sahara is het overdag snikheet, maar ’s nachts wordt het zeer fris, en blijft de temperatuur maar enkele graden boven het nulpunt. In de tropische wouden is het zowel ’s nachts als overdag warm. 4. Invloed van zeestroming Vb. Aan de Atlantische golfstroom (Noorwegen) is het warmer dan aan de Labradorstroom (Canada), omdat de Atlantische golfstroom warm is en de Labradorstroom koud is. 5. Invloed van luchtcirculatie De eigenschappen van de lucht die aangevoerd wordt door de wind zijn afhankelijk van het brongebied. De breedteligging van het brongebied en het seizoen bepalen de temperatuur van de aangevoerde lucht. Vb. In India komt gedurende juni, juli en augustus de lucht van over de Indische oceaan. Deze lucht brengt enorme hoeveelheden met zich mee. Tijdens de rest van het jaar komt de lucht vanuit noordelijke richtingen, vanover land, waardoor het gedurende deze maanden zeer droog is. Dit soort klimaat wordt Moesson genoemd. Beschrijf en verklaar het verloop van de januari-isotherm van 0°C in het noordelijk halfrond en die van 20°C in het zuidelijk halfrond. De 0°C januari isotherm in het noordelijk halfrond ligt aan de westkant van de continenten veel noordelijker dan aan de oostkant van de continenten. Dit komt omdat warme zeestromen vanuit het evenaarsgebied, zowel in de Atlantische als in de Stille Oceanen, de westkant van de continenten bereiken. In de Atlantische Oceaan wordt deze stroming de Golfstroom genoemd, in de Stille Oceaan heet deze de Alaska stroom. Aan de oostkant van de continenten heeft men te maken met koude zeestromen uit het noordpoolgebied zoals de Labradorstroom ten oosten van Canada en de Oyashio stroom ten oosten van Rusland. De 20°C isotherm in het zuidelijk halfrond ligt veel noordelijker aan de westkant van de continenten dan aan de oostkant. Dit valt eveneens te verklaren door zeestromingen. Aan de westkant van de continenten duwen koude zeestromingen uit het zuidpoolgebied zoals de Peru-stroom (Zuid-Amerika), de Benguela stroom (Afrika) en de West-Australische stroom de 20°C isotherm in noordelijke richting.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 51 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Aan de oostkant van de continenten gebeurt het tegenovergestelde: warme stromingen uit het evenaarsgebied duwen de 20°C in zuidelijke richting: deze warme stromingen zijn de Braziliaanse stroming, de Agulhas stroom en de Oost-Australische stroming.
Analyseer de loop van de 20°C isotherm in Zuid-Amerika in juli en januari en verklaar je waarnemingen. De 20°C isotherm ligt in januari (de zomer in het Zuidelijk halfrond) gemiddeld 10 breedtegraden zuidelijker dan in de winter (juli). Dit valt te verklaren door het verschil in hoek waaronder de zonnestraling invalt tussen zomer en winter en dus de lagere hoeveelheid beschikbare zonne-energie in de juli. Verder merken we ook dat in juli, in de winter, de 20°C isotherm uitdrukkelijker naar het noorden wordt geduwd door de koude Peru stroming dan in januari. Dit heeft te maken met het feit dat deze stroming krachtiger en kouder is tijdens de winter dan tijdens de zomer.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 52 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Situeer de klimaatstations (aparte figuren - genummerd van 1 tot 11), op bijgaand kaartje met letters aangegeven, van Noord naar Zuid in de juiste volgorde. Verklaar het verloop van één van de curven.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 53 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
I I
I
K
F A
B
H
J
G
E
C
D
A : Koud klimaat met dooiseizoen, toendraklimaat B: Koelgematigd klimaat met koude winter C: Koelgematigd klimaat met zachte winter. Loofbosklimaat D: Koelgematigd klimaat met zachte winter. Loofbosklimaat E: Koelgematigd klimaat met zachte winter. Loofbosklimaat. F : Koelgematigd klimaat met strenge winter (Gebergteklimaat) G : Gematigd altijd droog klimaat. Woestijnklimaat van de middelbreedten H : Warm klimaat met nat seizoen. Tropisch savanneklimaat I : Warm, altijd nat klimaat, tropisch regenwoudklimaat J : Warmgematigd klimaat met natte zomer. Subtropisch savanneklimaat K: Warmgematigd klimaat met natte zomer. Subtropisch savanneklimaat Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 54 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
1e afbeelding: De temperatuur is zo goed als constant, en ook de neerslag is altijd vrij ligt het hele jaar door vrij hoog. Er zijn dus niet echt seizoenen te onderscheiden. Dit is typisch voor het evenaarsgebied omdat hier de zonnestraling altijd onder een ongeveer rechte hoek invalt. We krijgen dus niet echt grote variaties in de hoeveelheid zonne-energie beschikbaar per vierkante meter, de weersomstandigheden zijn dus het hele jaar relatief uniform, en is van seizoenaliteit geen sprake. Breng op bijgaande schets de theoretische drukverdeling en windstelsels op aarde op 21 maart en op 23 september aan: • Duid met pijltjes op de doorsnede langs de rechterkant van de aardbol de verplaatsingsrichting van de lucht aan. • Duid met een H en een L de twee thermische en de twee dynamische drukgebieden aan tussen de stippellijnen. • Breng tussen die drukgebieden binnen de cirkel met pijltjes de windstelsels aan met hun passende afwijkingsrichting en naam.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 55 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Vergelijk de theoretische met de werkelijke luchtdrukgebieden en winden op de isobaren-kaart in je atlas. De aanwezigheid van continenten, bergen en ijsvlaktes beïnvloeden de theoretische drukverdeling en windpatronen. Maar toch bestaan er semi-permanente hoge en lage drukgebieden gedurende grote periodes van het jaar. In de winter vormen de hogedrukgebieden zich voornamelijk boven land en lagedruk boven oceanen. Vice versa gedurende de zomer. Dit komt omdat tijdens de winter het land kouder is dan de oceaan omdat de oceaan minder rap afkoelt. De oceaan is dus warmer dan het land en dus zal de lucht hier stijgen en een lagedrukgebied creëren, terwijl op het land de lucht daalt en dus een hogedrukgebied tot stand komt. In de zomer warmt het land rapper op dan de oceaan en gebeurt het omgekeerde. In welk halfrond is er het meest overeenkomst? Verklaar dat. Op het zuidelijk halfrond omdat daar de drukverdeling en windpatronen minder verstoord worden door continent dan op het noordelijk halfrond. Om de simpele reden dat op het zuidelijk halfrond minder continent aanwezig is dan op het noordelijk. Waar op aarde vind je de grootste afwijking van het theoretisch model? Verklaar. India. Omdat Azië zulk een groot continent is ontstaat er in de winter een zeer sterk hogedrukgebied en in de zomer een zeer sterk lagedrukgebied boven Azië. Hierdoor draait het windpatroon volledig om tussen zomer en winter en ontstaan de moessons. Waar komen PASSATEN voor? Waar MOESSONS? Leg uit hoe elk ontstaat. Een passaat komt voor in het gebied tussen de keerkringen en is een wind die waait van het subtropisch hogedrukgebied naar het lagedrukgebied van de evenaar. Ze ontstaat door het drukverschil tussen deze twee gebieden. Ze komen uit noordoostelijke richting in het noordelijk halfrond en uit zuidoostelijke richting in het zuidelijk halfrond. Deze richting wordt hen meegegeven door het corrioliseffect die ervoor zorgt dat stromingen naar rechts afgebogen worden op het noordelijk halfrond en naar links op het zuidelijk halfrond. Het moessonklimaat is een tropisch klimaat met zowel zeer natte periodes als langdurige droge periodes. Het bekendste en meest uitgesproken moesson klimaat komt voor in Zuid-Oost Azië, maar het moessonklimaat komt ook voor in West-Afrika en het noorden van Zuid-Amerika, en midden Amerika. In Zuid-Oost Azië ontstaat de moesson tijdens zomer omdat er een lagedrukgebied heerst op het land (land is warmer dan oceaan, lucht stijgt) en een hogedrukgebied op de oceaan. Hierdoor wordt zeer vochtige lucht vanover de Indische oceaan aangevoerd naar Zuid-Oost Azië. Omdat de vochtige lucht moet stijgen tegen de flanken van de Himalaya verliest deze lucht zijn vocht en valt er zeer veel neerslag. In de winter is het land kouder dan de oceaan, en zijn de drukgebieden omgedraaid. Hierdoor waait er droge wind vanuit China over Zuid-Oost Azië, en valt er zo goed als geen neerslag in de winter.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 56 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Verklaar op de wereldneerslagkaart in je atlas het voorkomen van: zeer droge gebieden Door het permanente hoge druk van de subtropen boven de Sahara wordt er hier nooit vochtige lucht van elders aangevoerd en blijft het hier het hele jaar door extreem droog. Dezelfde verklaring kan gebruikt worden voor de Kalahari woestijn. zeer natte gebieden. De ITC, de inter-tropische convergentiezone is de lijn waarop het lagedrukgebied van de evenaar zich concentreert. Hier komen zowel de noordelijke als zuidelijke passaten samen, botsen en worden gedwongen op te stijgen. Vermits de temperatuur daalt met de hoogte condenseert het vocht in deze stijgende lucht waardoor er zeer veel neerslag ontstaat boven deze ITC zone. Verklaar de jaarlijkse neerslag in Afrika. Het uiterste noorden van Noord-Afrika kan nog genieten van neerslag, meegebracht door de zuidwestenwinden vanover de Atlantische Oceaan. Iets zuidelijker echter is het subtropisch hogedrukgebied van de Sahara zo sterk dat hier zo goed als nooit neerslag valt. Rond 10°N komen we in het savanneklimaat met een nat seizoen, rond juni. Dit komt omdat dan de ITC zone vrij noordelijk ligt. Rond de evenaar is de ITC zone nooit veraf en dus valt er het hele jaar door veel neerslag. Rond 10°Z hebben we opnieuw een savanneklimaat met een nat seizoen rond januari omdat dan de ITC zone vrij zuidelijk ligt. Verder zuidelijk komen we opnieuw onder invloed van een subtropisch hogedrukgebied dat zorgt voor weinig neerslag boven de Kalahari woestijn. Dit hogedrukgebied is echter niet zo sterk als dat van de Sahara, waardoor hier net iets meer neerslag valt dan boven de Sahara. Verklaar de jaarlijks neerslaghoogte in Azië. Door het sterk hogedrukgebied in januari boven Azië valt er zeer weinig neerslag over Azië tijdens de winter. Door de moesson valt er echter zeer veel neerslag in de zomer boven Zuid-Oost Azië. Ook Noord-Azië krijgt tijdens de zomer meer regen dan tijdens de winter door het wegvallen van het hogedrukgebied, maar deze hoeveelheden zijn klein vergeleken met de meer dan 400 mm neerslag op 1 maand die valt boven Bangladesh.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 57 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Verklaar aan de hand van bijgaande klimatogrammen de verschillen in neerslag en neerslagverdeling.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 58 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Algiers: Tijdens de zomer breidt het hogedrukgebied van de Sahara zich uit naar het noorden en bereikt daarmee Algiers, waardoor er gedurende de zomer in Algiers zeer weinig neerslag valt. In de winter trekt dit subtropisch hogedrukgebied zuidelijker en krijgen de zuidwestenwinden vanover de Atlantische oceaan de kans om Algiers te bereiken met neerslag. Nguru: Tijdens de zomer bereikt de ITC zone Nguru waardoor er dan neerslag kan vallen. In de winter ligt de ITC zone veel zuidelijker en verplaatst het hogedrukgebied van de Sahara zich zuidwaarts uit waardoor het Nguru kan bereiken en er hier geen neerslag meer kan vallen. Tombouctou: Het klimatogram van Tombouctou lijkt erg op dat van Nguru, maar omdat Tombouctou noordelijker ligt, heeft het langer en in grotere mate last van het subtropisch hogedrukgebied van de Sahara, waardoor het regenseizoen korter en minder intens is. Upernavik: De ijsmassa boven Groenland zorgt voor koude dalende lucht, en dus een hogedrukgebied waarboven maar heel weinig neerslag kan gevormd worden. Ukkel: Door de nabijheid van de Noordzee heeft Ukkel een koelgematigd met het hele jaar door neerslag, aangevoerd van over de Atlantische oceaan door de zuidwesten winden. Mbandaka: Ligt op de evenaar waardoor de ITC zone nooit veraf is. Dit wordt weerspiegeld in een klimaat met veel neerslag, het hele jaar door. Irkoetsk: In de winter heerst het hogedrukgebied van Azië over Noord-Rusland, waardoor het zeer koud en droog wordt. In de zomer verdwijnt dit hogedrukgebied waardoor er vochtige lucht kan aangevoerd worden. Welke informatie staat op bijgaande weerkaart? Welk weer is het in de verschillende gebieden die op de weerkaart voorkomen? Verklaar.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 59 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
• Temperatuur in verschillende steden • Luchtdrukgebieden en isobaren • Fronten • Bewolkingsgraad
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 60 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
27 oktober Een front trekt over de lijn Kopenhagen, Berlijn, Wenen, Milaan, Barcelona, waardoor er in West-, en Noord-Europa waarschijnlijk neerslag valt. De temperaturen zijn gematigd (rond de 10°C) door de aanvoer van koele, vochtige zeelucht vanover de Atlantische oceaan. In Zuid-, en Oost-Europa is de luchtdruk hoger, waardoor er geen aanvoer is van vochtige lucht. Hier is er sprake van opklaringen en warmere temperaturen van 15 tot 25°C. 27 mei De lage dichtheid aan isobaren duidt op kleine luchtdrukverschillen, waardoor er over heel europa vrij rustig weer heerst. Enkel boven Oost-Europa vormt zich een lage drukgebied en een zwak front, waardoor er in Berlijn en Wenen wat bewolking, en eventueel lichte neerslag ontstaat. De rest van Europa geniet van vrij hoge druk die storingen weghoudt. 25 januari Deze figuur toont zo goed als de omgekeerde situatie van 27 mei. De hoge dichtheid van isobaren wijst op zeer grote drukverschillen en dus onrustig weer met grote windsnelheden. In dit geval zal de wind uit het noordoosten komen en voert 2 verschillende fronten met zich mee. Deze fronten trekken over Europa van noordoost naar zuidwest, omdat de wind in het Noordelijk halfrond altijd waait met het lagedrukgebied links van hem, en het hogedrukgebied rechts, evenwijdig met de isobaren. Hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen hoe harder de wind waait. Deze fronten zorgen voor bewolking en neerslag over heel noordelijk Europa, in de komende dagen zullen de fronten over zuidelijk Europa trekken, maar zullen tegen dan al afgezwakt zijn. Determineer bijgaande klimatogrammen aan de hand van je determineertabel. Waar op aarde komt dit klimaattype voor? Welke natuurlijke vegetatie vindt men er?
Koelgematigd klimaat met zachte winter. Loofbosklimaat.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 61 van 97
Warm klimaat met nat seizoen. Tropisch savanne klimaat
(c) Edulogos vzw
versie 2
Koudgematigd klimaat met strenge winter. Taigaklimaat
Warm klimaat met nat seizoen. Tropisch savanne klimaat
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 62 van 97
Warm altijd nat klimaat. Tropisch regenwoudklimaat
Koelgematigd klimaat met zachte winter. Loofbosklimaat
(c) Edulogos vzw
versie 2
Koud klimaat met dooiseizoen. Toendraklimaat. Warmgematigd klimaat met natte winter. Hardbladige vegetatieklimaat van de subtropen
Verklaar aan de hand van je atlaskaarten de lokalisatie van savannen, continentale woestijnen en toendra. Savannen kennen een klimaat met een nat en een droog seizoen. Dit komt voor in het gebied tussen de keerkringen, met uitzondering van het tropisch regenwoudklimaat (altijd nat klimaat) rond de evenaar zelf. Zulk klimaat is het gevolg van het subtropisch hogedrukgebied dat zeer sterk wordt boven land in de winter en zo neerslag verhindert. Tijdens de zomer wordt dit hogedrukgebied minder sterk omdat het land rapper opwarmt dan de oceaan, en dus boven land makkelijker zal stijgen en een lagedrukgebied creëren. Hierdoor kan neerslag aangevoerd worden. Continentale woestijnen kennen zeer weinig neerslag omdat de wolken reeds al hun vocht verloren hebben wanneer ze het gebied bereiken. Dit is bijvoorbeeld het geval in Mongolië: in de zomer verliezen de moessons al hun vocht in het gebied ten zuiden van de Himalaya en in de winter verhindert een sterk hogedrukgebied neerslag. Toendra wordt veroorzaakt door een koud klimaat met een dooiseizoen. Het moet dus zuidelijk genoeg liggen om een zomer te kennen met positieve temperaturen (<10°C) en noordelijk genoeg om een koud klimaat te kennen. Zulke gebieden vinden we tussen 65°N en 80°N.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 63 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Verklaar aan de hand van atlaskaarten de lokalisatie van tropisch regenwoud, tropische woestijnen en taiga. Tropisch regenwoud kent het hele jaar door neerslag en moet daarom het hele jaar door in de buurt van de ITC zone liggen, waar de passaten met elkaar botsen en zorgen voor stijgende lucht met bijhorend, veel neerslag. Dit is het geval in het evenaarsgebied. Tropische woestijnen zijn het gevolg van het subtropisch hogedrukgebied dat zo goed als permanent boven het gebied hangt. We vinden zulke woestijnen dan ook rond de keerkringen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het binnenland van Australië, waar het subtropisch hogedrukgebied alle aanvoer van vocht tegenhoudt. Taiga: is een koud gematigd klimaat met een strenge winter. Taiga gebieden moeten zuidelijk genoeg liggen om een warmste maand warmer dan 10°C te kennen en noordelijk genoeg om een negatieve jaartemperatuur te bekomen. Zulke gebieden vinden we tussen 50°N en 65°N. DRAAGKRACHT EN GLOBALISERING Steeds meer voedsel ter beschikking, maar niet voor iedereen. Toon aan. Hoe verklaar je deze ongelijke voedsel-situatie? Onze hedendaagse wereld wordt gekenmerkt door een sterke ongelijkheid in voedselsituatie. Wereldwijd zijn er ongeveer 850 miljoen mensen ondervoed. Op een wereldbevolking van meer dan 6 miljard mensen betekent dit dus dat 1 op 7 mensen honger lijdt. Deze 850 miljoen wordt als volgt opgedeeld : zo’n 800 miljoen ondervoeden leven in de ontwikkelingslanden, 40 miljoen in de voormalige Oostbloklanden en 10 miljoen in het rijke Westen. Elke drie seconden sterft er iemand aan de gevolgen van honger. Overvoeding daarentegen is vooral een kwaal in de rijke landen. Over heel de wereld zijn er naar schattig 1 miljard mensen die overvoed zijn. Wanneer we deze cijfers samenbrengen merken we op dat er 850 miljoen mensen zijn die honger lijden tegenover 1 miljard mensen dat overvoed is. Er zijn dus meer mensen overvoed dan ondervoed ! Maar hoe is deze ongelijkheid nu tot stand kunnen komen ? Wereldwijd wordt er voldoende voedsel geproduceerd om de volledige wereldbevolking te kunnen onderhouden. Wereldwijd is immers meer dan 2.4 kg voedsel per persoon beschikbaar (264 gram tarwe, 269 gram rijst, 268 gram mais, 60 gram gerst, 68 gram overige granen, 145 gram aardappelen, 313 gram wortel- en knolgewassen, 25 gram peulvruchten, 303 gram groenten, 212 gram fruit, 50 gram ruwe suiker, 260 gram melk, 57 gram vis en 50 gram (keuken)olie). De Voedsel – en Landbouworganisatie van de VN (FAO) schat zelfs in dat de aarde genoeg voedsel kan opbrengen voor het dubbele van de wereldbevolking ! Het probleem zit dus niet in die hoek, maar zit vooral bij de ongelijke verdeling van het voedsel en het gebrek aan koopkracht bij een groot aantal mensen. Bovendien wordt het zuiden (waar de meeste hongerproblemen zich situeren) gekenmerkt door armoede, militaire conflicten (hongersnood wordt steeds meer gebruikt als wapen, voornamelijk door oppositiepartijen) en een falend landbouwbeleid, die aan de basis liggen van het hongerprobleem.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 64 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Kolonisatie wordt ook wel eens als een van de redenen van de armoede en de voedselproblemen van het Zuiden beschouwd. Ook ongunstige weersomstandigheden en de daarmee gepaarde misoogsten leiden tot hongercatastrofes. De ongelijke verdeling van rijkdommen tussen noord en zuid werkt de ongelijke verdeling van de voedselsituatie bovendien nog eens extra in de hand. Een zeer actuele reden voor de voedselongelijkheid is de stijging van de voedselprijzen : deze zijn de afgelopen 8 jaar wereldwijd gestegen met 75%. In het rijke westen besteden we gemiddeld slechts 10% van ons inkomen aan voedsel, maar de mensen in ontwikkelingslanden besteden soms wel driekwart van hun inkomen aan eten ! Zij voelen deze stijging in voedselprijzen dan ook veel meer. De huidige kredietcrisis maakt het thema nog eens extra actueel. Het Internationale Monetaire Fonds verwacht namelijk dat de honger gaat toenemen door de kredietcrisis. Door deze financiële crisis zullen donoren en investeerders waarschijnlijk minder happig zijn om hun geld in Afrika te steken. Deze daling in investeringen en giften kan een ramp betekenen voor het zuiden, dat nu al gekenmerkt wordt door een ontoereikende graad van investeringen. Doordat er (vooral in Afrika) jarenlang te weinig is geïnvesteerd in landbouw, kunnen de boeren niet goed reageren op de stijgende vraag naar voedsel, wat ook nog eens leidt tot een toename van de voedselprijzen in die gebieden. Op deze manier is het zeer belangrijk om bijkomend te investeren in de landbouw in ontwikkelingsgebieden. Bespreek a.h.v. de atlas en bijgevoegde cijfergegevens de toenemende energiebehoeften in de wereld. Verklaar de regionale verschillen. Dit antwoord loopt voor een groot deel gelijk met de toenemende grondstoffenbehoefte in de wereld daar hier een grote parallel loopt tussen de industriële ontwikkelingen, de elektronische vooruitgangen, het gebruik van aardolie en -gas en het verbruik van energie. Ook hier weer geldt immers de regel dat om iets te maken energie nodig is. Niets gaat immers vanzelf. Dus om een product te vervaardigen moet men hier energie instoppen, en dit kan in zeer diverse vormen: elektrische energie, bewegingsenergie, zelfs handenarbeid is een vorm van energie. Onze westerse maatschappij kende de jongste jaren immers een ontzettende technologisering en automatisering. Deze ontwikkelingen zijn mee de oorzaak van het stijgend energieverbruik. • Een belangrijk voorbeeld hieruit is het gebruik van airco-toestellen en klimaatbeheersers. Een airco zorgt ervoor dat de lucht binnen in een ruimte fijn koel blijft, maar verbruikt hiervoor best veel energie. Hier knelt het schoentje, want het is net die energiestijging die ons klimaat mee nefast beïnvloed en dus een verdere opwarming van de aarde in de hand werkt. • Andere toestellen die de energiebehoefte hebben doen toenemen zijn computers. Bijna elk huishouden, elk bedrijf gebruikt vandaag de dag computers en in veel omstandigheden staan deze voortdurend aan met als gevolg een stijging van het energieverbruik. • Ook in bedrijven zien we een stijgend energieverbruik door een ver doorgedreven technologisering en automatisering. Het gebruik van machines en robots doet het verbruik van energie toenemen. De jongste jaren is hier wel een ontzettende bewustwording ontstaan, mee door toedoen van de overheid. België beschikt tegenwoordig over een klimaatminister die ook op zuinig energieverbruik moet toezien. Er worden allerlei subsidies uitgereikt om energiebesparingen te stimuleren, zowel bij particulieren als bij bedrijven. Een paar voorbeelden: • De overheid kent sinds januari 2009 een subsidie van 500 euro toe aan iedereen die zijn dak wil isoleren. Veel te veel huizen beschikken immers over een slecht geïsoleerd dak waardoor er enorm veel warmte (warmte stijgt immers) langs het dak verloren gaat. • Bij verlichting zien we ook een positieve, technologische kentering. De spaarlamp heeft volop zijn weg gevonden in de gewone huishoudens en ook de led-verlichting (die nog zuiniger is) is aan een opmars bezig. Momenteel staat hij nog niet helemaal op punt en is de kostprijs ook nog best hoog, maar weldra is led-verlichting een zeer gewone en energiezuinige verlichtingsmanier. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 65 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Bespreek a.h.v. de atlas en bijgevoegde cijfergegevens de toenemende grondstoffenbehoefte in de wereld. Verklaar de regionale verschillen. We zijn met steeds meer mensen op deze wereld, wat betekent dat we steeds meer spullen nodig hebben om ons allemaal in leven te houden. Dat is een simplistische verklaring voor de alsmaar stijgende grondstoffenbehoefte. Ten tweede verlangen we voortdurend meer en verlangen we naar goederen en diensten die eigenlijk niet levensnoodzakelijk zijn. Deze wens wordt mee ingegeven door je omgeving en reclames die je ziet of hoort. Steeds meer produceren betekent logischerwijs ook een stijging van het verbruik van grondstoffen. Je kunt namelijk niet iets maken uit niets, je hebt altijd 'basisingrediënten' nodig: de grondstoffen. Zo verbruiken we hoe langer hoe meer energie. Iets maken vraagt onder andere elektriciteit. Om de machines aan te drijven, je productiehal te verlichten... Deze elektriciteitsproductie is echter een proces dat zelf ook grondstoffen vraag. Energie wordt vaak opgewekt door verbranding van olie of aardgas (er bestaan nog vele andere manieren). Conclusie: hoe meer we moeten maken, hoe meer energie we nodig hebben, hoe meer olie en aardgas we verbruiken. Ieder gezin beschikt ook over meer en meer elektronische toestellen. Dit is ook een factor die ons energieverbruik doet toenemen en er dus voor zorgt dat we meer energie moeten produceren en dus meer grondstoffen verbruiken. Zoals ik reeds zei kunnen we niet iets maken uit niets. Je hebt altijd basisbestanddelen nodig. Denk zelf maar eens na wat er allemaal in een eenvoudig brood zit en wat er allemaal wel niet moet gebeuren om die producten te maken. Je moet bloem hebben, dus moet je graan maken en om graan te hebben moet dat groeien op een stuk land en hebben deze gewassen nood aan water, aan mineralen... Je hebt sowieso water nodig om in je brood te doen, en dat water moet zuiver zijn. Dus heb je nood aan een waterzuiveringsstation... Je ziet dat aan zo een eenvoudig product heel wat vooraf gaat. Logischerwijs stijgt het verbruik van deze basisproducten recht evenredig met die van de productie van goederen en diensten. Dan leven we ook nog in een consumptiemaatschappij. Dat wil zeggen dat we er vandaag de dag aan gewoon zijn geworden om alles maar weg te gooien. Iets werkt niet meer, dus gooien we het maar weg (het kost bijvoorbeeld vaak meer om je elektronische toestellen te laten herstellen dan een nieuw te kopen). Alles is ook ontzettend goed ingepakt. Koop je een doos cornflakes, dan zit deze eerst in een kartonnen doos, en vervolgens nog eens in een plastieken zak. Beide objecten die we na het eten van de cornflakes moeten weggooien. Ook deze factoren doen onze productie enorm toenemen en dus ook het verbruik van grondstoffen. En om de cirkel rond te maken moeten we met dit afval ook ergens naar toe. deze verwerking vraagt ook nog eens energie (bijvoorbeeld verbranding in afvalverbrandingsovens) en dus zitten we weer met een stijgende grondstoffenconsumptie. Ook reizen we hoe langer hoe meer. Om te reizen moeten we ons verplaatsen en dat gebeurd vaak met een auto, een vliegtuig... Ook deze machines rijden/vliegen niet vanzelf en verbruiken brandstof. De productie van die brandstof (benzine, diesel, kerosine) vraagt op zijn beurt weer grondstoffen (olie).
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 66 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
En als paradox tenslotte zet deze stijgende productie (en daarmee verbonden de stijgende vraag naar grond-stoffen) meer mensen aan het werk. Meer mensen aan het werk betekent dat meer mensen geld hebben om spullen te kopen (wat de consumptie nog doet toenemen). Maar meer mensen aan het werkt betekent ook dat meer mensen naar hun werk moeten gaan en zo komen we weer bij de verplaatsing (met een auto) en het stijgende verbruik van brandstoffen... Maar deze toenemende grondstoffenconsumptie is niet overal ter wereld dezelfde. Zo is er een wezenlijk verschil tussen enerzijds Noord-Amerika en Europa en aan de andere kant Afrika, ZuidAmerika en Azië (uitgezonderd het boomende China en Japan, die kun je dan weer wel bij de eerste groep rekenen). Het is ten eerste zo dat men niet overal gelijke toegang heeft tot de grondstoffen. Ontwikkelingslanden vallen uit de boot door een gebrek aan financiële middelen. Grondstoffen zijn immers opgenomen in ons marktdenken en de aankoop ervan is vaak kostelijk (en te duur voor ontwikkelingslanden). Ook zijn stukken grond met veel grondstoffen in ontwikkelingslanden vaak opgekocht door grote multinationals en heeft de plaatselijke markt er geen toegang meer. Ook is de bevolking uit de gebieden in de tweede groep (Afrika, Zuid-Amerika...) armer, waardoor ze minder kunnen kopen en dus minder verbruiken. Hieraan verbonden is het ontbreken van een consumptiemaatschappij. Goederen, bijvoorbeeld eten, zijn in deze tweede groep vaak afkomstig van de plaatselijke markt (plaatselijke boeren) en dus niet zo hermetisch verpakt als in onze supermarkten. Ook de energieconsumptie ligt in deze landen veel lager. China en Japan zijn twee landen die wel enorm veel produceren. Daarom kunnen we ze niet tot de tweede groep rekenen. Zeker in China is de productie (hoofdzakelijk voor export) de jongste jaren ontzettend gestegen en daarmee ook de vraag naar grondstoffen. Een direct gevolg daarvan is de explosie van de prijs van metalen. Actuele problemen die we hierop kunnen betrekken zijn de volgende: ligt onze consumptie van grondstoffen niet te hoog, waardoor het schaarse goederen worden. Een goed voorbeeld hiervan is de olieconsumptie en de (lange tijd) continu stijgende olieprijzen. Als gevolg van het schaars worden van deze basisproducten, stijgen de prijzen ervan en dit verhoogt de internationale spanningen met oorlogsconflicten tot gevolg (cf. de oorlog in Irak). U hebt een concreet voorbeeld gekozen van een milieuprobleem. Lokaliseer. Gaat het om een lokaal of mondiaal milieuprobleem? Bespreek de oorzaken, de gevolgen en het beleid terzake. Kies een probleem uit de cursus opwarming van de aarde Een stijging van de temperatuur van de aarde, hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door menselijke activiteiten: door het verbranden van fossiele brandstoffen, ontbossing en bepaalde industriële en agrarische activiteiten stijgt de concentratie aan broeikasgassen in de atmosfeer. En deze gassen (bv. koolstofdioxide, methaan, waterdamp) zorgen voor een stijging van de temperatuur van de aarde.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 67 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Deze stijging in temperatuur heeft als gevolg dat het ijs op de polen en in Groenland smelt, wat een verhoging van de zeespiegel tot gevolg heeft. Hierdoor zouden bepaalde stukken land uiteindelijk overstromen. Een ander gevolg van de stijging in temperatuur is de toename van de hoeveelheid water dat verdampt. Dit leidt mondiaal tot meer neerslag. Men kan zich ook verwachten aan een toename van droogte- en hitteperioden, watertekorten en aantasting van de voedselproductie. Het is een mondiaal probleem en men treft dan ook maatregelen. Zo is er het Klimaatverdrag dat werd opgesteld met als doelstelling: "Het stabiliseren van de concentratie broeikasgassen in de dampkring op een zodanig niveau, dat een gevaarlijke menselijke invloed op het klimaat wordt voorkomen.". Ook is er nog het Kyoto-protocol, waarin industrielanden hebben afgesproken de uitstoot van broeikasgassen in de periode 2008 - 2012 gemiddeld met vijf procent te verminderen ten opzichte van het niveau in 1990. Bodemenverontreiniging Bodemverontreiniging is de term die wordt gegeven aan door de mens aan- of ingebrachte stoffen of materialen die van nature niet in de bodem of het grondwater voorkomen en leiden of kunnen leiden tot schade aan het ecosysteem. Bodemverontreiniging is een vorm van milieuverontreiniging. Verontreinigingen zijn vooral veroorzaakt door de onzorgvuldige omgang met stoffen en het - legaal of illegaal - storten van afval (vuilnis)|afval. Voorbeelden zijn er te over en van (bijna) alle tijden. Zo staan huizen in oude steden niet zelden op een metershoge 'stadslaag', een laag die gevormd is door het eeuwenlang storten van stadsafval. In die laag ligt huisvuil en bouwresten van huizen, maar ook afval van kleine vervuilende industrieën als leerlooierijen en verffabriekjes. De grond rond voormalige gasfabrieken is vaak ernstig vervuild. Die fabrieken lagen veelal buiten oude stadskernen op locaties die tegenwoordig in trek zijn voor woningbouw of recreatie. In de jaren 1970 zijn soms hele woonwijken bouwrijp gemaakt met verontreinigd baggerslib. Er zijn vuilnisbelten waar tot de jaren 1980 op grote schaal giftige en soms zelfs radioactiviteit| radioactieve stoffen illegaal zijn gestort, zie o.a. Coupépolder en Lekkerkerk. Ook rond benzinestations en ondergrondse olietanks uit die periode komt vaak bodemverontreiniging voor. Ook in het landelijk gebied komen veel situaties voor waar de bodem bewust of onbewust vervuild is: een ongeluk met een vrachtwagen of trein met chemicaliën, een pomphouder die per ongeluk olie morst, illegale stortingen van giftige stoffen, bij aardgaswinning, chemisch reinigen, een fotolab dat ontwikkelaar door de gootsteen giet of een fabrikant die verontreinigd water of slib in een rivier loost. Op talloze manieren kunnen chemische stoffen, minerale oliën en andere milieugevaarlijke materialen als zware metalen en Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAKs) in het milieu komen. Bodemvervuiling ontstaat soms ook door lekkende, ondergrondse tanks. Bodemverontreiniging in België: • In de Kempen bleken in de omgeving van de zinkfabrieken te Balen, Lommel en Overpelt tuinen, landbouw-percelen en bossen gevaarlijk verontreinigd door zware metalen. Ook het grondwater is hier verontreinigd. In België zijn vele ernstige gevallen van bodemverontreiniging het gevolg van het rijke industriële verleden. • In februari 1995 werd in Vlaanderen het bodemsaneringsdecreet van kracht. Met dit decreet kreeg de OVAM (Openbare Vlaamse Afvalstoffen Maatschappij) de mogelijkheid om verontreinigde gronden op te sporen en er het nodige gevolg aan te geven. Het bodemsaneringsdecreet onderging reeds een aantal wijzigingen en aanpassingen. In 2006 werd de wetgeving grondig herzien en werd het Decreet voor bodemsanering en bodemsanering (Bodemdecreet) van kracht. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 68 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Black points (vooral zwaar verontreinigde industriële terreinen) zijn onder andere: een industriële stortplaats op eigen bedrijfsterrein met slakken uit de loodsmelting te Beerse, een stilgelegde fabriek van arseenverbindingen te Bocholt, metaalslakken, sintels en reststoffen van de zinkertsbewerking te Dilsen-Stokkem en te Nieuwpoort en een vrij alleenstaand geval van fluorverontreiniging rond de emaillefabriek te Brugge. Een belangrijk probleem betreft het achterlaten van vaak ‘giftig’ afval op verlaten fabrieksterreinen. Ook privéterreinen en tuinen ontsnappen niet aan het bodemsaneringsdecreet. De voorbije jaren werden de eerste woonsites ook daadwerkelijk gesaneerd. Grote projecten zijn: de Liefkenshoekwijk te Kapellen en de Kouterwijk te Sint-Amands. Wallonië en het Brussels Gewest kennen nog geen echt bodemsaneringsdecreet. Toch begint men ook daar stilaan te werken aan een ernstig bodembeleid. In het Waalse Gewest zijn de verontreinigde gronden vooral te wijten aan de metaalindustrie. Hier werden circa 8000 terreinen als verontreinigd aangewezen. Wat verstaat men onder ecologische voetafdruk? Bereken je eigen voetafdruk. Waarom is de ecologische voetafdruk in de ontwikkelingslanden kleiner dan in de industrielanden? Wat De ecologische voetafdruk is een manier om de druk op de aarde te meten, m.a.w. om de draagkracht van de aarde te meten. Die ecologische voetafdruk is de oppervlakte aan aarde die nodig is om in de behoefen van een persoon, stad of land te voorzien. We kunnen immers berekenen hoeveel hectaren land er nodig zijn om te produceren, te verwerken of te herstellen wat we consumeren, aan afval produceren of in ons milieu vervuilen (via voeding, ver-voer, huisvesting, diensten, ... ). Hierbij gaat het om bouw- en akkerland, maar ook bosoppervlakte, visgronden, graasland en vooral energieland. Dat laatste is de oppervlakte die nodig is voor bijvoorbeeld de ontginning van steenkolen en aardgas maar ook de bosgrond die we nodig hebben om onze CO2-uitstoot te verwerken. De ecologische voetafdruk meet dus het menselijke verbruik van de natuurlijke rijkdommen. Dat verbruik wordt vergeleken met het vermogen van de natuur om deze rijkdommen te her-nieuwen. De ecologische voetafdruk wordt uitgedrukt in hectaren van het aardoppervlak. De voetafdruk (van een land, een stad of een persoon) is de totale oppervlakte die nodig is om het voedsel en de vezels te produceren die dit land, deze stad of persoon verbruikt, het afval te verwerken dat afkomstig is van het energieverbruik van het land, de stad of de persoon, voor de infrastructuur van het land, de stad of de persoon. Berekenen Op deze pagina kan je je eigen ecologische voetafdruk berekenen. http://wwf-footprint.be/nl/ Zorg dat je hem kent, dat je kan zeggen wat vooral bijdraagt aan de grootte ervan en hoe je hem zou kunnen verkleinen. Verschil met ontwikkelingslanden De ecologische voetafdruk is niet overal gelijk. Er zijn ecologische debiteurlanden en ecologische crediteurlanden. Een ecologisch debiteurland verbruikt meer biocapaciteit dan waar het op zijn eigen grondgebied over beschikt. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 69 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Van een crediteurland is de voetafdruk kleiner dan zijn biocapaciteit.. Deze kaart toont welk land een debiteurland is (rood) en welk land een crediteurland is (groen).
De verschillen zijn vooral te verklaren door een groot verschil in levensstijl en de ontwikkeling van de industrie die daarmee samenhangt. Concrete vergelijking: België - Ethiopië. Hoe komt het nu dat België een grotere ecologische voetafdruk heeft dan bijvoorbeeld Ethiopië? Daar zijn verschillende verklaringen voor. • In tegenstelling tot Ethiopië leven we in België in een luxe-maatschappij (en consumptiemaatschappij) en verwachten we dus meer dan onze primaire behoeften (eten, drinken...). We verbruiken dus veel meer. Meer verbruiken betekent meer productie en meer productie betekent een hogere ecologische voetafdruk. • verdergaande op die hogere productie kennen we in België een grotere industrialisatie. Deze industrie is op zich vaak vervuilend, maar slorpt ook nog eens een hoop energie op. Het gemiddelde energieverbruik in België per inwoner ligt dan ook vele malen hoger dan het gemiddelde verbruik per inwoner in Ethiopië. Het is net die energieproductie die de ecologische voetafdruk fors de hoogte in jaagt. • België (349,4 inwoners/km²) is ook veel dichter bebouwt dan Ethiopië (70,9 inwoners/km²). Er is in België eigenlijk geen ruimte meer over waar de natuur zijn gang kan gaan, in tegenstelling tot Ethiopië. Meer nog, om aan de vraag te voldoen hebben we in België grond te kort om alles te produceren. Er is dus nood aan import van producten uit andere landen. Als besluit kunnen we stellen dat onze ecologische voetafdruk fors moet dalen. Er is gemiddeld 1,6 hectare beschikbaar per inwoner (berekent op een totale wereldbevolking van 6,3 miljard) en het geïndustrialiseerde westen zit hier ver boven. Er is dus geen evenwicht tussen beschikbare ruimte en belaste ruimte, waardoor we de wereld 'overbelasten'. Deze uitleg kan je doortrekken naar verschil geïndustrialiseerd land en ontwikkelingsland.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 70 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Bespreek de hongersnood in de wereld: regionale verschillen, oorzaken, gevolgen, mogelijke oplossingen. Wat? Hongersnood wil zeggen dat een streek, land of bevolkingsgroep honger leidt door voedselschaarste. Het gaat om kwantitatieve honger (er is te weinig eten), niet om kwalitatieve honger (er is te weinig diversiteit, dit kan leiden tot ondervoeding en is zeker schadelijk, maar veroorzaakt op zich geen hongersnood). Hoeveel? Naar schatting lijdt ongeveer een miljoen mensen wereldwijd aan honger en/of ondervoeding. Daarvan sterven er dagelijks rond de 24.000. Ondanks de hoge cijfers is er wel verbetering merkbaar in vergelijking met cijfers van voorbije decennia. Waar? Doorheen de geschiedenis zijn er diverse grote hongersnoden geweest. In de Westerse wereld is dit probleem onder controle, maar grote delen van de wereld kampen nog steeds met hongersnood, ontstaan om diverse redenen. Hongersnood is een probleem van ontwikkelingslanden, en is vandaag de dag vooral in Afrika nog een dagelijkse realiteit. Waarom? Er zijn verschillende oorzaken voor hongersnood. Een deel hangt af van de natuurlijke omstandigheden. In droge gebieden is het bijvoorbeeld niet simpel om voldoende voedsel te verbouwen. Natuurrampen kunnen oogsten verwoesten en zo de bevolking in hongersnood doen storten als ze niet voldoende reserves hebben. Hierin speelt ook de wereldwijde klimaatverandering een rol. Een groot probleem is ook overbevolking. Als de bevolking van een streek zodanig blijft groeien dat de voedselproductie niet meer kan meegroeien ontstaat er hongersnood. Als er bijvoorbeeld in een streek plaats is om voor duizend mensen graan te verbouwen, en de bevolking stijgt naar tweeduizend mensen, is er duidelijk een probleem. In sommige landen gebeurt dit op grote schaal. Hongersnoden kunnen ook ontstaan door oorlogssituaties. In conflictgebieden worden oogsten verwoest, moeten jonge mensen gaan vechten waardoor ze niet mee kunnen helpen op het land, en komen er vluchtelingenstromen die ook eten moeten hebben. Ook het bestuur van een land heeft invloed op hongersnoden. Wanneer regeringen niet investeren in duurzame voedselvoorziening, of wanneer fondsen door corruptie niet tot bij het volk geraken, kan dit een al bestaand probleem zoals mislukte oogsten doen escaleren, terwijl zo'n problemen met de juiste maatregelen wel kunnen opgevangen worden. Het feit dat vele derdewereldlanden grote schulden hebben verergert dit probleem, als een land het grootste deel van zijn budget moet uitgeven aan het terugbetalen van een enorme schuldenlast kunnen ze dit geld niet investeren in duurzame voedseloplossingen. Ook de vrije markt heeft schuld aan hongersnoden in derdewereldlanden, doordat handelsakkoorden vaak in het nadeel van plaatselijke boeren spelen, waardoor zij hun producten niet aan een eerlijke prijs kunnen verkopen en in armoede belanden. Meestal ontstaan hongersnoden door combinaties van factoren. De opgenoemde oorzaken staan nooit los van elkaar, en de ene oorzaak versterkt de andere. Al bij al is de voedselproblematiek heel complex, en ook mogelijke oplossingen zijn zelden eenduidig, doordat honger in grote mate samenhangt met armoede en onderontwikkeling, problemen die niet op 1, 2, 3 opgelost zijn.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 71 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Hoe oplossen? Er zijn talloze organisaties die zich bezighouden met voedselhulp, en zo op korte termijn levens redden. Hoe bewonderenswaardig dat ook is, het vormt helaas geen structurele oplossing, omdat de oorzaken ongewijzigd blijven. Ook al komen hongersnoden niet voor in onze streken, het is toch een probleem dat iedereen aangaat. De nodige oplossingen zijn immers van wereldwijde aard, en gaan vaak om heel grote problemen. Bepaalde zaken kunnen wel in de landen zelf gebeuren: voorlichting om de bevolkingsgroei in te kunnen dijken, betere beleidsbeslissingen om de bevolking te steunen, het leren gebruiken van efficiëntere landbouwtechnieken, etc. Maar dit alleen is niet genoeg. Ook het Westen moet veranderen. Een eerste probleem dat ingedijkt moet worden is de klimaatcrisis, aangezien die ervoor zorgt dat de droogte in bepaalde uit zichzelf al droge gebieden verergert, en dat natuurrampen vaker voorkomen. Paradoxaal genoeg zijn het vooral mensen uit ontwikkelingslanden die lijden onder de klimaatveranderingen, terwijl ze in de eerste plaats veroorzaakt worden door het Westen.Ook de manier waarop voedsel verhandeld wordt moet veranderen, aangezien die momenteel zwaar in het nadeel speelt van boeren in derdewereldlanden. Tot slot is het ook zo dat mensen hun voedselconsumptie moeten aanpassen. In het Westen eten we erg veel en divers, wat natuurlijk aangenaam is, maar niet erg eerlijk, aangezien dat er soms voor zorgt dat andere mensen geen eten meer hebben. Onze aarde is helaas niet groot genoeg om iedereen te laten leven op de manier die wij in het Westen gewoon zijn, dus als we willen dat mensen in de rest van de wereld erop vooruitgaan zullen we ook bereid moeten zijn zelf wat aan comfort in te boeten. Links http://nl.wikipedia.org/wiki/Hongersnood http://www.scholieren.com/werkstukken/31800 http://www.gammanieuwsdienst.nl/pages1/week1500/honger.htm Bespreek de HIV-Aids-problematiek in de wereld: regionale verschillen, oorzaken, gevolgen, mogelijke oplossingen Wat is hiv/aids? Aids is een ernstige ziekte die niet te genezen is. Hiv is het virus dat aids kan veroorzaken. Het wordt daarom ook wel het aidsvirus genoemd. Sinds de ontdekking van dit virus in 1981 zijn wereldwijd miljoenen mensen gestorven aan aids. Hiv is een seksueel overdraagbare aandoening en kan ook via bloed worden overgedragen. Hiv en aids zijn tot op heden niet te genezen. Wel bestaan er behandelingen met hiv-remmers. Deze zijn in veel gevallen in staat om de ziekte aids te voorkomen of uit te stellen. Overdracht van hiv is wel te voorkomen.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 72 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Hoe loop je hiv op? Het virus kan zich bevinden in: • bloed • sperma • vaginaal vocht • voorvocht • moedermelk Bij iemand die geïnfecteerd is met hiv bevatten bloed en sperma een hoge concentratie van het virus. In vaginaal vocht en voorvocht is deze concentratie beduidend lager, maar overdracht via deze lichaamsvochten is wel mogelijk. In andere lichaamsvochten kan het virus wel aanwezig zijn, maar in een veel te lage concentratie om een infectie te kunnen veroorzaken. Speeksel, zweet, traanvocht, urine en ontlasting zijn alleen gevaarlijk als er zichtbaar bloed in zit, en er risico is dat dit rechtstreeks in de bloedbaan van de ander terecht kan komen. In de dagelijkse omgang met seropositieve mensen loop je geen enkel risico. De kans op infectie bestaat bij onveilige handelingen met bloed, sperma, vaginaal vocht en voorvocht: • Onveilig seksueel contact • Inspuitingen met al gebruikte naalden (druggebruik, maar ook in ziekenhuizen in arme landen) • Overdracht van een seropositieve moeder op het kind • Het gebruik van onveilige bloedproducten of bloedtransfusie met besmet bloed Klachten en gevolgen van hiv/aids Dringt hiv het lichaam binnen, dan pakt het bepaalde cellen vast, de T-helpercellen. Vervolgens dringt het virus die helpercellen binnen en maakt ze kapot. En dat heeft grote gevolgen. De helpercellen zorgen er namelijk voor dat een bepaald soort witte bloedlichaampjes (lymfocyten) antistoffen maken tegen indringers - of het nu virussen, bacteriën of schimmels zijn. Hiv schakelt dus de helpercellen uit, de lymfocyten doen het niet meer en de aanmaak van antistoffen stokt. Anders gezegd: de verdedigingslinie die indringers moet tegenhouden, begint gaten te vertonen. De indringers kunnen opstomen en het lichaam ziek maken. Hoe lang het duurt voor iemand klachten krijgt na besmetting met hiv, verschilt van persoon tot persoon. Het kan na twee jaar zijn, maar ook langer dan tien jaar duren. Dat is afhankelijk van de leeftijd waarop je de infectie oploopt. Daarnaast spelen ook erfelijke factoren een rol en mogelijk het soort virus waarmee je wordt geïnfecteerd. Klachten Als je seropositief bent, betekent dat niet dat je dan ook meteen klachten krijgt. Waarschijnlijk merk je in eerste instantie niets van die hiv-infectie. Je kan nog jaren gezond blijven. Je kan anderen wel met hiv infecteren als je onveilig vrijt. Als de hoeveelheid virus toeneemt, wordt je afweer aangetast en krijg je klachten. Dat kan na twee jaar gebeuren, maar kan ook langer dan tien jaar duren. Enorme moeheid, nachtzweten, veel gewichtsverlies zonder duidelijke reden, koorts, hardnekkige diarree en kortademigheid kunnen wijzen op een vergevorderde hiv-infectie. Je krijgt de diagnose 'aids' als hiv je afweer zo ernstig heeft aangetast, dat je ziek wordt door een infectie die door een gezonde afweer normaal gesproken wordt bestreden. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 73 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Behandeling hiv/aids Twintig jaar nadat in de Verenigde Staten aids voor het eerst werd ontdekt, is er veel vooruitgang geboekt op het gebied van behandeling van de hiv-infectie met hiv-remmers. Deze zijn in veel gevallen in staat de ziekte aids te voorkomen of uit te stellen. In plaats van het vooruitzicht van allerlei aandoeningen tot de dood erop volgt - zo kenmerkend voor de ziekte aids - is er nu zicht op leven met hiv. Een betaalbaar, veilig en effectief vaccin dat een hiv-infectie kan voorkomen is uiteindelijk de enige echte oplossing, maar dat zal waarschijnlijk pas over meer dan tien jaar beschikbaar zijn.
Klik hier: http://www.aidsfonds.nl/hiv_en_aids_artikel/cijfers op de kaart om haar in detail te bekijken en in te zoom voor informatie per regio of per land. Behandeling van AIDS is op dit moment niet mogelijk, maar er zijn wel medicijnen die AIDS remmen. In de westerse wereld, waar de medicijnen vlot verkrijgbaar zijn, heeft de ziekte daardoor een chronisch karakter gekregen. Je gaat er niet van dood, maar je kan ook niet genezen. AIDS komt meer voor in arme landen omdat de medicijnen erg duur zijn. Onder druk van regeringen en AIDS-organisaties hebben farmaceutische bedrijven de prijs laten zakken, maar voor veel mensen in ontwikkelings-landen blijft de behandeling toch te duur.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 74 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
In ontwikkelingslanden is het ook moeilijker om mensen degelijk te informeren over de gevaren van AIDS en SOA's. In Afrika blijkt condoomgebruik aanmoedigen een bijzonder groot probleem. Anticonceptie in het algemeen is daar een probleem. De politieke chaos in sommige landen, maakt het ook gewoon logistiek onmogelijk om geneesmiddelen bij de mensen te krijgen. In (strenge) Islamitische landen is het hebben van AIDS sociaal onaanvaardbaar (het wordt bijvoorbeeld nog altijd zeer sterk gelinkt met homoseksualiteit) en is zich laten testen en zoeken naar behandeling niet vanzelfsprekend. In Azië is AIDS ook sterk aanwezig. Armoede speelt daar ook een grote rol, maar wellicht is ook de bevolkingspolitiek van heel wat landen mee verantwoordelijk voor het hoge aantal besmettingen. Daar wordt sterilisatie immers sterk gestimuleerd. Als er geen kans is op een zwangerschap, is condoomgebruik moeilijker te stimuleren. Analyseer een concrete regionale oorlogssituatie: welke factoren liggen aan de basis van dit conflict; welke gevolgen heeft dit voor de regio (en eventueel voor de wereld ); is er een oplossing voor dit conflict? Het Israëlisch-Palestijnse conflict Hoe is het conflict begonnen? De regio waar dit conflict plaatsvindt was aanvankelijk Palestijns, maar al vanaf het einde van de eerste wereldoorlog begon er een migratie van Joden naar het gebied. Deze migratie kwam er vooral onder impuls van het zionisme, een joods-nationalistische beweging die in Europa groeide vanwege het alsmaar toenemende antisemitisme. Het doel van deze beweging was op dat moment om een Joodse staat te stichten waar in vroegere tijden het Joodse koninkrijk gelegen had. Deze staat moest een veilige thuishaven bieden aan de Joden die op dat moment te maken kregen met antisemitisme. De migratie van Joden naar het gebied bereikte een hoogtepunt tijdens en na het nazistisch bewind in Duitsland. De situatie zorgde al snel voor strubbelingen tussen de Joodse immigranten en de inheemse Palestijnse bevolking, aangezien veel Palestijnen stukken land kwijtraakten, terwijl de Joden een eigen land wilden stichten in het gebied. Dit gebeurde in 1948 door middel van een onafhankelijkheidsoorlog, waarbij veel Palestijnen uit hun dorpen verdreven werden of moesten vluchten. In dat jaar werd de Israëlische onafhankelijkheid uitgeroepen en was het bestaan van de staat Israël een feit. Vanaf dat moment was de basis gelegd van een conflict waaraan vandaag nog steeds geen einde gekomen is. In 1967 vond een tweede belangrijke gebeurtenis plaats. Enkele Arabische landen begonnen een oorlog tegen Israël, maar Israël won de oorlog en bezette het hele gebied. De Gazastrook en de Westbank zijn vanaf dat moment door Israël bezette Palestijnse gebieden. Wat zijn de twistpunten? Er werden al veel vredesgesprekken gehouden tussen de twee zijdes, meestal met de bemiddeling van de VS. In de jaren ’90 leek het de goede richting uit te gaan met de Oslo-akkoorden, maar ook dit vredesproces liep mis. Enkele twistpunten bemoeilijken de onderhandelingen aanzienlijk: • Israëlische nederzettingen in de Palestijnse bezette gebieden. Aanvankelijk waren er zowel in de Gazastrook als op de Westbank Joodse nederzettingen, die illegaal zijn volgens het Internationaal Recht. In de Gazastrook werden de nederzettingen ontruimd, maar op de Westbank zijn er nog steeds veel nederzettingen en deze worden bovendien uitgebreid, vaak met de steun van de Israëlische regering. De Palestijnen willen dat de nederzettingen op de Westbank volledig ontruimd worden. Israël wil een deel van de nederzettingen behouden en inlijven. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 75 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
• Jeruzalem. Deze stad is zowel voor Joden als voor moslims heilig. Israël beschouwt Jeruzalem als de hoofdstad van het land, maar dit wordt internationaal niet erkend omdat Oost-Jeruzalem aan de Palestijnen toebehoort. De Palestijnen willen van Oost-Jeruzalem hun hoofdstad maken. • Recht op terugkeer. Tijdens de oorlog van 1948 zijn veel Palestijnen gevlucht naar andere landen. De Palestijnen eisen dat deze vluchtelingen mogen terugkeren naar hun oorspronkelijke woongebieden in het huidige Israël. Voor Israël kan daar geen sprake van zijn. Verder zorgt de bezetting van de Westbank en alles dat ermee gepaard gaat (belemmering van bewegingsvrijheid, vernieling van huizen,…) voor veel frustratie onder de Palestijnen. Ook de huidige situatie in de Gazastrook heeft de opinie van de Palestijnen er niet zachter op gemaakt. Aan de andere kant zorgen de gewelddadige reacties van Palestijnse terroristen dan weer voor onbegrip en woede aan Israëlische kant. Dit conflict sleept al bijzonder lang aan, met extreme en emotionele reacties aan beide kanten tot gevolg. Internationale bemiddeling is dan ook noodzakelijk om tot een oplossing te komen. Wat zijn de gevolgen van dit conflict voor de regio en voor de wereld? Dit conflict is één van de meest besproken conflicten ter wereld, en niet zonder reden. In de Arabische wereld ziet men de Palestijnse kwestie vaak als een symbool voor de nefaste inmenging van het Westen in het Midden-Oosten. Israël werd immers gesticht met behulp van Europa en tegenwoordig zijn de VS de grootste bondgenoot van Israël. Deze kwestie speelt dan ook een belangrijke rol in de wrijvingen tussen ‘het Westen’ en ‘het Oosten’. In de regio zelf heeft het conflict onder meer een grote invloed op Libanon en Syrië. Israël houdt sinds 1967 een deel van Syrië en een klein deeltje van Libanon bezet, waardoor er slechte relaties zijn tussen Israël en deze twee landen. In Libanon is het vooral Hezbollah, een populaire verzetspartij die opkomt voor de Palestijnse zaak, dat in conflict ligt met Israël. Ook Iran staat bijzonder vijandig tegenover Israël. Is er een oplossing voor dit conflict? Algemeen wordt er uitgegaan van twee mogelijke oplossingen: • De creatie van één Israëlisch-Palestijnse staat, met gelijke rechten voor beide volkeren. Deze optie is mogelijk moeilijk te realiseren vanwege het wantrouwen dat aan beide kanten bestaat. Samenleven is niet vanzelfsprekend na een conflictperiode die al zo’n 60 jaar aanhoudt. • De creatie van een onafhankelijke Palestijnse staat, naast Israël. Dit is officieel de weg die Israël wil bewandelen, maar de drie twistpunten die hierboven beschreven werden bemoeilijken deze optie.
Het conflict als een waterconflict!!! door Stefan Deconinck (bron: www.waternet.be) - neem je atlas erbij In 2007 werd de 40ste verjaardag herdacht van de verovering door Israël van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, na 6 dagen oorlog met Egypte, Syrië en Jordanië. Deze twee stukken land kennen we nu als 'de Palestijnse Gebieden'. Na 40 jaar duren oorlog en bezetting daar nog steeds verder. De controle over water speelt daar een belangrijke rol in.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 76 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
De achtergrond: waterschaarste Het gebied tussen de Middellandse Zee en de rivier de Jordaan, Israël en Palestina, telt momenteel bijna 10,5 miljoen inwoners. Voor hun dagelijks leven, in het huishouden, voor landbouw en industrie, voor sport en recreatie, hebben ze ieder jaar 2,1 miljard m³ water beschikbaar, goed voor een gemiddelde consumptie van 202 m³ per persoon. Dat is ontzettend weinig, vergeleken met de waterconsumptie zoals wij die kennen in West-Europa. Maar ze kunnen ook moeilijk meer water gebruiken omdat hun land nu eenmaal door klimatologische en geografische omstandigheden over weinig watervoorraden beschikt. In het bijna-woestijnklimaat regent het alleen maar 's winters in de hoger gelegen gebieden op de Westelijke Jordaanoever en in Galilea. Veel rivieren zijn er niet; de Jordaan is de belangrijkste stroom, en die stelt n vergelijking met andere rivieren in het Midden-Oosten, zoals de Nijl, de Eufraat en de Tigris nauwelijks iets voor. Nu al wordt bijna al het water gebruikt dat beschikbaar is in de rivieren of in de ondergrond, en veel meer extra watervoorraden zijn er niet. We kunnen dus stellen dat de bewoners van dit gebied moeten leven in een situatie van zeer extreme waterschaarste. Als het goed beheerd zou worden en er op een verstandige wijze mee zou worden omgesprongen, zouden Israëli's en Palestijnen met dit water toch een vrij normaal leven kunnen leiden. Jammer genoeg is dat niet het geval. Een van de redenen is de ongelijke verdeling van het water. Watervoorraden: de Jordaan en de aquifers Voor Israël, de Palestijnse gebieden en Jordanië is de rivier de Jordaan de belangrijkste watervoorraad, waarvan het stroomgebied zich ook uitstrekt over een deel van Syrië en een zuidelijk puntje van Libanon. De belangrijkste bronrivieren aan de bovenloop zijn de Hasbani, Dan en Baniyas. Enkel de bron van de Dan bevindt zich binnen de grenzen van Israël. De Hasbani ontspringt in Libanon, en de Baniyas is afkomstig van de Golanhoogte, Syrisch grondgebied dat sinds de oorlog van 1967 door Israël wordt bezet. Deze drie bronrivieren komen samen in Israël en vormen de bovenloop van de Jordaan. De rivier stroomt dan in zuidelijke richting het meer van Galilea in, en zet ten zuiden van Tiberias zijn tocht voort. Ter hoogte van het drielandenpunt van Israël, Syrië en Jordanië mondt een andere zijrivier, de Jarmoek, in de Jordaan uit, en wordt het debiet van de rivier zo goed als verdubbeld; het water van de Jarmoek is volledig afkomstig uit Syrië en Jordanië. Nog verder naar het zuiden stroomt de Jordaan langs de bezette Palestijnse Westelijke Jordaanoever, en samen met water afkomstig van kleine bronnen en neerslag verdwijnt de Jordaan in de Dode Zee, het zoutste meer en het diepste punt op aarde. Een andere belangrijke voorraad van drinkwater voor Israël en de Palestijnen is de bergaquifer, een water-houdend geologisch systeem dat voor het grootste deel onder de heuvels van de Westelijke Jordaanoever is gelegen. De aquifer wordt gevoed door regenwater dat de bodem binnendringt en in het poreuze gesteente een bepaalde tijd wordt opgeslagen. Binnen deze gesteentelaag stroomt het water traag in de richting van de kust (westelijke aquifer), Galilea (noordoostelijke aquifer) en de Jordaan (oostelijke aquifer). Ook dit water houdt zich niet aan de politieke grenzen die de mens door het land heeft getrokken. Hoewel de aquifer jaarlijks tijdens de wintermaanden wordt aangevuld met water dat voornamelijk op de Palestijnse Westelijke Jordaanoever valt, stroomt het meeste water ondergronds onder de Groene Lijn door (de bestandslijn die de grens aangeeft tussen Israël en de Bezette Gebieden), Israël binnen - buiten bereik van de Palestijnen die het water enkel kunnen gebruiken als ze putten boren en het water oppompen.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 77 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
De natuurlijke hoeveelheid water van de Jordaan en de bergaquifer wordt grondig beïnvloed door menselijk ingrijpen. Regenwater wordt opgevangen in reservoirs, zodat het de bodem niet meer kan binnendringen om de aquifer aan te vullen. In Israël, Jordanië en Syrië wordt met behulp van dammen bijkomende opslagcapaciteit gecreëerd, of wordt de natuurlijke loop van rivieren omgeleid door kanalen en pijpleidingen. Er wordt water verbruikt bij de irrigatie van gewassen, of om huishoudens en industrie van (drink)water te voorzien. En vanzelfsprekend is ook hier het water dat stroomopwaarts wordt verbruikt niet meer beschikbaar voor degenen die stroomafwaarts datzelfde water nodig hebben. Water en bezetting De gemiddelde waterconsumptie van 202 m³ die we in de inleiding vernoemden, weerspiegelt niet de realiteit op het terrein. In werkelijkheid houdt Israël meer dan 95% van de gemeenschappelijke watervoorraad voor zich, en blijft er voor de Palestijnen maar een goede 235 miljoen m³ water over. Dit heeft te maken met de geopolitieke situatie in het gebied: door de bezetting sinds 1967 van de Palestijnse Westelijke Jordaanoever en de Syrische Golanhoogte aan de bovenloop van de Jordaan, is Israël erin geslaagd om de belangrijkste watervoorraden onder controle te krijgen. Het Israëlische bezettingsleger stelde meteen een nieuw waterregime in en de watervoorraden vielen vanaf dat moment onder de Israëlische waterwetgeving van 1959. Daardoor werd het water tot Israëlisch publiek bezit verklaard, dat "ingezet kan worden voor de behoeften van de inwoners en de ontwikkeling van het land", om de waterwet van 1959 te citeren. Op die manier installeerde Israël een gecentraliseerde controle, die in 1982 werd voltooid wanneer het waterbeheer werd overgedragen aan de Israëlische nationale watermaatschappij Mekorot. Waar is de Jordaan gebleven? Israël pompt via de National Water Carrier, een groot kanalen- en pijpleidingennet, zoveel mogelijk zuiver water vanuit de bovenloop van de Jordaan om naar het zuiden van het land waar vruchtbare grond is maar weinig water. Eens de Jordaan het Meer van Galilea verlaat, blijft er dus maar weinig bruikbaars over voor de Palestijnen. Op hun beurt zorgen Jordanië en Syrië ervoor dat ze maximaal profiteren van het water van de Jarmoek voordat deze in de Jordaan uitmondt - of met andere woorden binnen de Israëlische invloedssfeer komt. Wat voor de Palestijnen overblijft is een vuile modderstroom die nog nauwelijks de naam rivier waardig is; de Israëlische oud-premier Peres zei daarom dat er in de Jordaan meer geschiedenis te vinden is dan water. Het resultaat is dat de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever niets meer aan de rivier hebben. Ook de Dode Zee ondervindt hiervan de gevolgen en droogt steeds verder uit door het gebrek aan toevoer van nieuw Jordaanwater; naar de mogelijke ecologische gevolgen is het voorlopig nog gissen, maar de toestand die toch denken aan het lot van het Aralmeer in Centraal-Azië. Het gevolg was dat het Palestijnse waterverbruik drastisch werd beperkt. Op de Palestijnse putten en bronnen werden meters geplaatst om de waterconsumptie te beperken; de Palestijnen mogen van de Israëlische bezetter nu bijna geen water meer oppompen uit de berg-aquifer onder de Westelijke Jordaanoever, hun belangrijkste watervoorraad. Er werd een vergunningensysteem ingevoerd voor de bouw van nieuwe of de modernisering van bestaande pompinstallaties - vergunningen die in de overgrote meerderheid van de gevallen zonder mogelijkheid tot beroep door de militaire commandanten werden geweigerd of ingetrokken. Omdat de Jordaanvallei is afgesloten door het Israëlische leger kunnen ze ook niet bij het water van de Jordaan. Israël, Jordanië en Syrië gebruiken bovendien zoveel Jordaanwater stroomopwaarts dat er voor de Palestijnen stroomafwaarts niets meer overblijft.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 78 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Geen water, geen toekomst De gevolgen van de bezettingspolitiek zijn duidelijk merkbaar. De Palestijnse bevolking is sinds 1967 meer dan verdubbeld, maar na bijna 40 jaar bezetting is de hoeveelheid water die ze mogen gebruiken nauwelijks toegenomen. Omdat het grootste deel van de Palestijnse samenleving leefde van de opbrengsten uit de landbouw, vormde de waterputten letterlijk een levensader voor het land. Maar sinds de bezetting bepaalt het Israëlische leger wat de Palestijnen met hun water kunnen doen, met alle gevolgen van dien voor de bevolking. In deze strategie past het ook dat de Palestijnse landbouw wordt geviseerd, niet enkel als economische sector die concurreert met de Israëlische maar ook als belangrijke consument van water. Met een politiek van stelselmatige inbeslagname van grond en vernietiging van boomgaarden en gewassen probeert Israël de ontwikkeling van de Palestijnse landbouw zoveel mogelijk te hinderen. Voor de aanplant van nieuwe fruitbomen moeten in B- en C-gebieden nog steeds vergunningen worden aangevraagd aan de Israëlische militaire commandanten. Dit is een procedure die jaren in beslag kan nemen, met een achteruitgang van het aantal gewassen, fruitbomen en boomgaarden tot gevolg. Ongeveer een derde van het grondgebied van de Westelijke Jordaanoever werd tot militair gebied verklaard en Palestijnen kregen daardoor geen toegang meer tot hun landbouwgronden die in deze zones liggen. De stukken grond die tot 'staatsgrond' zijn verklaard mogen niet meer bewerkt worden door Palestijnse boeren, wel door Israëlische. Ook voor de aanleg van steeds meer Israëlische wegen wordt (landbouw)grond in beslag genomen. Rond deze wegen bestaat ook een perimeter van 75 meter waarbinnen alles wat 'illegaal' is (d.w.z.: alles dat niet van joden is), wordt platgebuldozerd. Zelfs eeuwenoude cisternen, ondergrondse artificiële waterreservoirs die soms nog dateren uit de tijd van de Romeinen, worden 'illegaal' wanneer het Israëlische leger of een nederzetting grond in de buurt in beslag neemt. Een nieuwe evolutie is het instellen van natuurreservaten (zoals in het Wye River akkoord), waarin vanzelf-sprekend ook geen Palestijnse landbouwactiviteiten mogen plaatsvinden. Sinds 1967 heeft Israël op die manier de helft van de grond in de Bezette Gebieden aan de Palestijnse bewoners ontnomen; alleen al de nederzettingen bezetten momenteel meer dan 40% van het grondgebied van de Westelijke Jordaanoever. Daardoor gaat het steeds slechter met de Palestijnse boeren en hebben veel families hun bron van inkomsten verloren, ook al omdat het Israëlische leger en de joodse nederzettingen veel vruchtbare landbouwgrond (en waterputten) in beslag hebben genomen. Ook de bouw van de Muur heeft gevolgen voor de Palestijnse waterbevoorrading, omdat een kwart van de Palestijnse waterputten die gebruikt worden voor landbouw nu achter deze versperring komen te liggen. In de Palestijnse huizen komt er vaak dagenlang geen water uit de kraan omdat de Israëliërs de waterleidingen van dorpen en steden afsluiten. Voor alledaagse dingen zoals koken moeten de mensen dan water halen bij de tankwagen van een waterverkoper, voor de was moeten ze wachten tot er weer eens wat water over is. Dit zijn mensonterende toestanden, omdat deze waterschaarste hier geen gevolg is van een natuurfenomeen maar bewust wordt veroorzaakt. Het water is er wel, maar wordt doorgepompt naar de joodse nederzettingen bovenop de heuvels, waar de zwembaden gevuld zijn en de bloemperken iedere dag worden gesproeid. Volgens cijfers van de Israëlische overheid krijgen joodse kolonisten in Bezet Gebied jaarlijks meer dan 380m³ water, dat zwaar wordt gesubsidieerd: het kost hen minder dan $0,3 per m³.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 79 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Dit gaat ten koste van de Palestijnen, die onder de bezetting herleid zijn tot een derdewereldsamenleving. In de stad Ramallah moet er nu al $1,30 betaald worden voor een kubieke meter drinkwater. De situatie is het ernstigst in de Gazastrook, waar de ondergrondse watervoorraad door overconsumptie en vervuiling zo sterk is aangetast, dat 80% van het drinkwater eigenlijk te ongezond is om te gebruiken; omdat de mensen geen alternatief hebben, moeten ze er wel van drinken, met alle gevolgen van dien. Israëlisch waterbeleid is schending van internationaal humanitair recht De Israëlische waterpolitiek in de Bezette Gebieden wordt niet enkel gecontesteerd door de Palestijnen zelf. Een deel van de internationale gemeenschap grijpt het internationaal recht aan om het Israëlische beleid in de Bezette Gebieden te veroordelen. Een voorbeeld daarvan is resolutie 1803 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waarin het algemene principe van 'permanente soevereiniteit over natuurlijke grondstoffen' wordt bevestigd. Op deze wijze wordt getracht om de rechten van de lokale bevolking - in dit geval de Palestijnen - onder een vreemde bezetting te vrijwaren. Ook het akkoord over economische, sociale en culturele rechten, aangenomen door de VN in 1966 en geratificeerd door Israël, vermeldt dat 'alle volkeren kunnen, voor hun eigen gebruik, vrijelijk beschikken over hun natuurlijke rijkdommen en voorraden. (…) In geen enkel geval mag een volk haar bestaansmiddelen worden ontnomen'. Op basis van de Haagse Conventie van 1907 en de Vierde Conventie van Genève inzake de bescherming van burgers in oorlogstijd, veroordeelde de Algemene Vergadering van de VN in 1983 het Israëlische waterbeleid in de bezette Palestijnse Gebieden en Golanhoogte. Volgens de Algemene Vergadering moet de bezettende mogendheid in navolging van deze Conventies zelfs een redelijke vergoeding betalen voor de middelen die gebruikt zijn om de bezettingsmacht in stand te houden, en op geen enkele wijze mogen middelen uit bezette gebieden gebruikt worden om de economie van de bezettende mogendheid vooruit te helpen. Zionisme, de ideologie van de Grote Dorst - Waarom heeft Israël dan zoveel water nodig? Een antwoord op deze vraag vinden we in de zionistische ideologie, waarin de joden die het racistische en anti-semitische Europa ontvluchten in Palestina werken aan een nieuwe samenleving. In de zionistische ontstaansmythe staat landbouw centraal, omdat joodse immigranten door het werk met de handen een nieuwe band krijgen met hun 'Beloofde Land' ze de 'woestijn laten bloeien'. Hiervoor is veel water nodig, en de geschiedenis van de joodse immigratie en kolonisatie loopt parallel met de aanleg van waterleidingen. Het bekendste voorbeeld is de National Water Carrier, het grote netwerk van kanalen en pijpleidingen dat water van de Jordaan van het noorden van het land naar de Negevwoestijn in het zuiden transporteert om er nieuwe landbouwgrond te ontginnen. Levi Eshkol, een premier van Israël en mede-oprichter van de nationale watermaatschappij Mekorot, noemde water daarom "het bloed dat stroomt in de aderen van de natie". Dit is een krachtig beeld, dat blijft doorleven tot vandaag, want ook nu zijn de Israëlische politici ervan overtuigd dat enkel een 'groen' land nieuwe immigranten kan aantrekken en onderhouden. En het moet gezegd worden: de technologieën die Israël heeft ontwikkeld om zelfs met weinig water comfortabel te leven, zijn ongeëvenaard. Maar toch gaat vandaag nog steeds meer dan de helft van het beschikbare drinkwater naar de landbouw, terwijl deze sector niet meer dan 2% van de economische productie oplevert. Dit is de prijs van het Zionisme: onder andere de vele tonnen sinaasappelen, aardappels, bananen, aardbeien en bloembollen die Israël kweekt en uitvoert naar WestEuropa vormen de Grote Dorst van een land dat beweert met grote waterschaarste te kampen en daarvoor zelfs het water van de Palestijnse buren voor nodig heeft. Vandaar dat de Israëlische waterpolitiek in de Bezette Gebieden erop gericht is om de negatieve gevolgen van de waterschaarste zoveel mogelijk af te wentelen op de Palestijnse landbouw en de Palestijnse gezinnen.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 80 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Hoe minder de Palestijnen kunnen opdoen, hoe meer voordelen voor Israël. En omdat controle over water zo nauw verbonden is met controle over het land, is Israël om zijn Grote Dorst te stillen daarom ook verplicht om het Palestijnse gebied te blijven bezetten. Via ideologie wordt 'water' zo een onderdeel van het conflict. Extra informatie: De bergaquifer Een aquifer bestaat uit een voor water ondoordringbare laag gesteente (in het geval van de aquifer onder de Westelijke Jordaanoever en onder de Gazastrook gaat het om kalksteen en dolomiet) waarboven zich waterd-oorlaatbare lagen bevinden. Regenwater dringt door in de grond tot op de ondoorlaatbare laag, waarboven het water zich opstapelt. Waar de ondoorlaatbare gesteentelaag aan de oppervlakte verschijnt, stroomt het bovenliggende water weg en ontstaat er een bron. De aquifers onder Israël en de Bezette Gebieden worden gedurende de winterperiode aangevuld met neerslag. De aquifers zijn dus hernieuwbare watervoorraden, in tegenstelling tot andere types van ondergrondse waterreservoirs die niet hernieuwbaar zijn en zogenaamd 'fossiel' water bevatten. Bij exploitatie raken niet-hernieuwbare watervoorraden na verloop van tijd uitgeput. Hernieuwbare watervoorraden raken alleen uitgeput door verkeerde exploitatie of door uitblijven van neerslag. De 'bergaquifer' onder Westelijke Jordaanoever strekt zich uit van de Jezrealvallei bij Afula in het noorden tot de Beershabavallei in het zuiden, en van de voet van het gebergte van Judea in het westen tot de Jordaanvallei in het oosten. Het grootste ervan deel is gelegen onder de Westelijke Jordaanoever. bergaquifer De bergaquifer kan onderverdeeld worden in drie bekkens: de westelijke aquifer (Yarkon-Tanninim aquifer), de noordoostelijke aquifer (de Nabloes-Gilboa aquifer) en de oostelijke aquifers. Het water van de westelijke aquifer stroomt westwaarts, in de richting van de Middellandse Zee en maakt dus geen deel uit van het stroomgebied van de Jordaan. De belangrijkste natuurlijke bronnen zijn de Rosh Ha'Ayin-bronnen, waar de Yarkon ontstaat, en de Tanninim-bronnen bij Hadera in het noorden. De bronnen bevinden zich binnen de Groene Lijn. De noordoostelijke aquifer strekt zich uit van Nabloes, onder het het Gilboagebergte en de Bet Sheanvallei, in noordoostelijke richting uit. De natuurlijke drainage vindt plaats door de bronnen van Ein Harod en Bet Shean. De waterscheiding loopt dwars door deze aquifer, waardoor een gedeelte van de aquifer tot het stroomgebied van de Jordaan behoort. De oostelijke aquifer stroomt in de richting van de Jordaan en de Dode Zee langs diverse natuurlijke bronnen zoals Wadi Kelt en Wadi Uja. Deze aquifer bestaat uit twee waterlagen die door een ondoordringbare steenlaag van enkele honderden meters van elkaar gescheiden zijn. Deze aquifer maakt deel uit van het stroomgebied van de Jordaan.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 81 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
De Jordaan
Kaart van de bovenloop van de Jordaan. Het grondgebied dat lichtgekleurd is, behoort tot het stroomgebied van de Jordaan. De bronrivieren Dan, Banyas en Hasbani ontstaan respectievelijk in Israël, Syrië en Libanon. Ze komen samen in Israël en stromen als 'Jordaan' het Meer van Galilea in. Ten zuiden van het Meer van Galilea komen de Jarmouk en de Jordaan samen. De bezette Golan-hoogte is belangrijk voor de Jordaan, vanwege de sneeuw die daar 's winters meestal overvloedig valt, en het smeltwater dat de bronnen van de Jordaan voedt. De hellingen van de berg berg Hermon, waar tot laat in het voorjaar nog sneeuw ligt, zijn voor Israël een populair skioord. Voor Syrië is de teruggave van de Golan een essentiële voorwaarde om met Israël over vrede te kunnen praten - Israël wil eerst zekerheid over het water voor er met Syrië overlegd kan worden. De Wazzani is een zijriviertje van de Hasbani, dat in Libanon ontspringt. Toen Libanon in 2003 besloot om water van de Wazzani te gebruiken om een aantal dorpen van drinkwater te voorzien, zag de toenmalige Israëlische premier Ariel Sharon dit als een 'casus belli', een daad van oorlog. Aangezien het hier om aardrijkskunde gaat, is het zeker belangrijk dat je de aspecten water, landbouw,... toelicht. Wat verstaat men onder globalisering? Globalisering betekent letterlijk ‘verspreid raken over de hele wereld’. Als men het over globalisering heeft, gaat het meestal over de economische globalisering. Dat betekent dat de economieën van landen steeds nauwer met elkaar verbonden zijn. De economie van een land is met andere woorden voor een groot stuk afhankelijk van de handel met het buitenland. Globalisering manifesteert zich niet alleen op economisch vlak. Ook op cultureel vlak zijn landen, culturen en mensen steeds meer met elkaar verbonden.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 82 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
De moderne communicatiemogelijkheden en de toenemende informatisering (internet) van de wereld hebben een grote invloed op de globalisering. Men zegt met betrekking tot globalisering wel eens dat de wereld één groot dorp geworden is. Globalisering kent zowel voor- als tegenstanders. Volgens de tegenstanders (andersglobalisten) houdt het globalisme zoals het nu is de ongelijkheid in de wereld in stand. Voorbeelden: • Bedrijven hebben vestigingen en fabrieken over de hele wereld. Multinationals blijven niet in de rijke landen, maar verplaatsen hun filialen naar ontwikkelingslanden, waar de kosten minder hoog oplopen. Aan de werknemers in die landen moeten ze immers veel lagere lonen betalen. Voorbeeld: Kleding van H&M wordt voor een groot deel in ontwikkelingslanden gemaakt. • Landen stellen hun economisch beleid en regels steeds meer op elkaar af. Ze kunnen bijvoorbeeld invoerrechten en heffingen op geïmporteerde producten opheffen om zo de internationale handel te vereenvoudigen. Een voorbeeld hiervan is de Europese Unie (EU). Landen die tot de EU behoren verbinden zich aan bepaalde verdragen, waardoor ook landen die niet tot de EU behoren zich gedwongen voelen hun regels aan te passen. Werk een voorbeeld van economische globalisering uit. Economische globalisering uit zich in een streven naar een internationaal vrij verkeer van goederen, kapitalen en diensten. Twee elementen zijn hierbij belangrijk, namelijk de vertakte multinationals en de overkoepelende, supranationale instellingen zoals het IMF. productieland -> de thuisbasis van het product consumptielanden -> de landen waar het product verkrijgbaar is Voorbeeld: Coca-Cola, Mc Donalds, Starbucks De bedrijven zijn ontstaan in de VS en hebben de VS als thuisbasis. In vrijwel elke hoofdstad ter wereld vind je dranken gemaakt door Coca-Cola, hamburgers gemaakt door McDonalds en koffie/gebak gemaakt door Starbucks. De producten worden overal op dezelfde manier gemaakt en hebben overal dezelfde smaak. In het algemeen valt bij economische globalisering op dat het productieland in de Westerse wereld ligt. Tegenwoordig spelen ook China, India (de Tata-auto) en Japan dit spel. De bedrijven bevinden zich overal ter wereld, in arme landen, maar ook in rijke (buur)landen en in het productieland zelf. Het kapitaal stroomt vrijwel altijd in de richting van de productielanden. De producerende landen innen het geld en de consumerende landen geven het hen… De meest geïndustrialiseerde landen met het grootst aantal multinationals (de landen van waaruit de multinationals hun filialen in verschillende continenten beheren dus) hebben het grootste bruto nationaal inkomen (bv. de VSA staat op nummer 1 met het grootste bruto nationaal inkomen en de VSA staat wereldwijd ook symbool voor ‘het nummer 1 land met de multinational ondernemingen’). De VSA, Japan, China, Groot-Brittannië enz. zijn ook de echte topspelers als het over politiek op wereldniveau gaat en dat danken zij aan het sterke economische positie. België doet het goed, hoewel het niet kan opboksen tegen zijn ‘grote broertjes’. De Afrikaanse landen bengelen onderaan het lijstje en zitten economisch dan ook in een diep dal of zijn nog onderontwikkeld in vergelijking met andere gebieden. Ze hebben in het dagdagelijkse leven weinig te zeggen in het politieke wereldje. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 83 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Het IMF beoogt d.m.v. onbelemmerd betalingsverkeer en stabiele koersen bij te dragen tot bevordering van de werkgelegenheid en welvaart van de lidstaten. Het IMF moet er ook op toezien dat de lidstaten evenwichtige betalingsbalansver-houding nastreven en hun binnenlands beleid daar op richten. Daarnaast is het ook de taak van het IMF financiële bijstand aan landen met tijdelijke betalingsbalansproblemen te verstrekken Welke factoren liggen aan de basis van de globalisering? • Ontwikkelingen in technologie (ICT) en transport. Deze zorgen ervoor dat de wereld van de mens zich uitbreidt buiten de nationale grenzen. • Het kapitalisme: het doel om de winst te verhogen, maakte het nodig om de productieschaal te vergroten (mondiaal) en om nieuwe markten te zoeken (mondiaal) • De stijging in kosten van research & development, maakte het noodzakelijk om markten en operaties uit te breiden tot een mondiale schaal, omdat de nationale markten te klein waren om een return on investment te bekomen. Ook de lagere prijs van bronnen (werkkracht en grondstoffen) in het buiteland heeft bijgedragen tot de globalisering. • Het onstaan van mondiale en internationale bedrijven, multinationals en transnationals. • Migratiestromen. Geef drie positieve en drie negatieve gevolgen van globalisering. Positief: • Globale concurrentie zorgt voor prijsverlagingen • Overdracht van technologieën, organisatorische structuren en culturen • Globale concurrentie zorgt voor meer onderzoek naar innovatie producten en processen, wat leidt tot nieuwe ontwikkelingen voor producten en processen • snellere en efficiëntere wereldwijde communicatie, waardoor mensen van waar ook ter wereld een bredere kijk kunnen krijgen en kennis op kunnen doen buiten hun eigen culturele grenzen • grotere mobiliteit, waar het vroeger weken kostte om op een gevaarlijke manier te reizen kan dat nu veel sneller • voortvloeiend uit de vorige punten: meer een gevoel van wereldwijde solidariteit, mensen voelen zich meer wereldburger Negatief: • Uitbuiting van bronnen in de Derde Wereld • Verschil tussen rijke en arme landen wordt steeds groter • Globale milieuproblemen: gat in de ozonlaag, opwarming van de aarde • als tegenhanger van dat wereldburgerschap: verdwijnen van eigen identiteit, waardevolle culturele elementen (gebruiken, talen, klederdrachten,...) gaan verloren en worden verwesterd • als de westerse levensstijl inclusief alle slechte kanten wereldwijd overgenomen wordt heeft dit ernstige milieugevolgen (grote vleesconsumptie, allemaal met de auto rijden, moderne huizen en steden,...) • de grote bedrijven concurreren de kleine, plaatselijke bedrijfjes weg, waardoor er steeds minder verscheidenheid is en de handel steeds meer in handen is van een aantal grote spelers
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 84 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Welke soorten internationale migraties zijn er? Geef telkens concrete voorbeelden in de wereld. Er zijn verschillende motieven waarom mensen migreren. Bijgevolg bestaan er ook verschillende soorten internationale migraties. Economische migratie: mensen gaan ergens anders dan in het land van herkomst op zoek naar werk. Economische migratie wordt ook wel eens arbeidsmigratie genoemd en heeft betrekking op verschillende soorten jobs. Dit kan gaan van migranten die worden gezocht om risicojobs in te vullen (bijvoorbeeld mijnwerkers) tot het lokken van mensen met hoge functies (bijvoorbeeld ingenieurs) naar een ander land. Dit laatste fenomeen wordt ook wel brain-drain genoemd. Vrij vertaald betekent dit dat het intellectueel kapitaal van een land migreert naar een ander land. Politieke/etnische migratie: in landen met een streng en dictatoriaal regime worden mensen met een andere politieke visie vaak onderdrukt. Politieke dissidenten kunnen m.a.w. politieke vluchtelingen worden en politiek asiel aanvragen in een ander land. Mensen kunnen migreren omwille van een oorlog of het risico op vervolging in het land van herkomst. Asielzoekers en slachtoffers van mensenhandel behoren ook tot de categorie van politieke migratie. Sociale migratie: een specifiek voorbeeld van sociale migratie is gezinshereniging. Hiermee wordt bedoeld dat een migrant zich herenigt met zijn familie in het immigratieland. Turkse mijnwerkers bijvoorbeeld lieten hun vrouw uit Turkije overkomen om bij hem in België te komen wonen. Nu nog zien we soms dat Turkse Belgen een vrouw uit het land van herkomst kiezen om mee te trouwen in België. Onderwijsmigratie: studenten kunnen kiezen om aan een universiteit in het buitenland te studeren. Afhankelijk van het soort studieprogramma kan dit enkele maanden tot een paar jaar duren. De kans bestaat erin dat een aantal na hun studies blijven werken in het land en er zich definitief vestigen. Geef een drietal gevolgen van internationale migraties. Illustreer telkens met concrete voorbeelden. Internationale migraties vinden plaats overal ter wereld en op verschillende manieren. Toch is het geen recent fenomeen. Mensen migreren al sinds duizenden jaren van continent naar continent en dit brengt een aantal gevolgen en culturele interacties met zich mee. Internationale migraties hebben in de 21e eeuw een aantal duidelijke gevolgen. Ten eerste is er een duidelijk zichtbaar gevolg in de landen waarnaartoe men migreert. In het straatbeeld van deze landen is er een groeiende diversiteit vast te stellen. Mensen van verschillende etnische afkomst integreren naar verloop van tijd met de bevolking van het immigratieland. Dit zorgt ook voor een aantal demografische verschillen: migranten zorgen voor een toename van het aantal inwoners, er ontstaan gemengde huwelijken,... In België bijvoorbeeld zorgen migrantengezinnen voor een kleine toename van het gemiddelde aantal geboortes. Een tweede gevolg, zeker met betrekking tot arbeidsmigraties, is een nieuwe economische bedrijvigheid in het immigratieland. In de jaren 60 bijvoorbeeld werden Italianen, Grieken en Noord-Afrikanen gerecruteerd om te werken in de Belgische mijnen. Deze internationale migraties zorgden voor een stijging van de welvaart in België en een grote productiviteit. In sommige gevallen zorgde dit ook voor een stijging van de welvaart in het land van herkomst. Migranten sturen namelijk geld naar hun achtergebleven familieleden. Jaarlijks is dit bedrag groter dan het totale budget van ontwikkelingshulp dat België uitgeeft. Toch heeft dit ook een negatief gevolg. Deze financiële input zorgt ook voor een groeiende ongelijkheid in het herkomstland tussen families met en zonder migranten. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 85 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Een derde gevolg is een ernstig en negatief verschijnsel. Met de toenemende internationale migraties nemen ook het aantal gevallen van mensensmokkel toe. Mensenhandelaars vragen hoge bedragen voor een vaak risicovolle overtocht van bijvoorbeeld Noord Afrika naar Europa. De migranten die erin slagen om het land te bereiken verblijven vaak in de illegaliteit waardoor het risico op uitbuiting. Toon met een voorbeeld aan dat duurzame ontwikkeling noodzakelijk is. Bron: site wwf Geplunderde oceanen De oceanen kennen een even grote biodiversiteit als de tropische regenwouden. Maar deze rijkdom aan soorten zou op één generatie tijd kunnen verdwijnen. Al eeuwenlang wordt vis beschouwd als een onuitputbare voedselbron. Maar sommige vissoorten zijn bijna volledig verdwenen, en andere nemen drastisch in aantal af. De vissers waren de eersten die dit hebben kunnen vaststellen. Niets verandert in ons bord! De consument ligt er meestal niet wakker van. Als de ene vissoort zeldzaam wordt, dan eten we toch gewoon een andere. Kabeljauw wordt te duur? Dan importeren we gewoon een vissoort uit Afrika. Zo is er altijd vis in de winkels te vinden en worden de oceanen alsmaar leger. Tal van vissoorten die dicht tegen het zeeoppervlak leven, worden steeds zeldzamer. Bijgevolg richten de vissers zich nu op de roofvissen in de diepzee, die zich overigens maar traag voortplanten. Hoe is het zo ver gekomen? Veel vissers zijn zich bewust van de noodzaak om de vispopulaties en het zeemilieu te beschermen. Maar de lokroep van de winst, het afval dat de grote commerciële vissersvloten in zee achterlaten, nieuwe vistechnieken,... hebben wereldwijd een enorme impact gehad op de visserij. De factoren die de overbevissing in de hand werken, zijn: • De technologische vooruitgang (gigantische netten, snelle boten,...) die de grootschalige visserij aanzienlijk vergemakkelijkt • Destructieve vismethoden • Bijvangsten van jonge vissen en andere zeedieren • Een gebrekkig beheer en een ontoereikende bescherming van de visbestanden. • Subsidies waardoor te veel boten kunnen blijven vissen • Oneerlijke visserijakkoorden die buitenlandse vloten toelaten de wateren van ontwikkelingslanden te overbevissen
De technologische vooruitgang (gigantische netten, snelle boten,...) die de grootschalige visserij aanzienlijk vergemakkelijkt De technologische vooruitgang zorgde de afgelopen 50 jaar voor een enorme uitbreiding van de visserij. de visnetten uit natuurvezels werden vervangen door plastic netten. Zeilen ruimden plaats voor krachtige motoren; de schepen werden groter en de visnetten uit natuurvezels werden vervangen door plastic netten; dankzij koelkasten op de schepen kunnen de vissers langer op zee blijven; vliegtuigen, sonar en zelfs satellieten helpen de vissers om de scholen vis op te sporen. De industriële vissersvloten ontrollen dagelijks duizenden kilometers aan visnetten, waarvan sommige groot genoeg zijn om 12 jumbo jets te bevatten. En dan hebben we het nog niet over de beugen die uitgerust zijn met honderdduizenden haken.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 86 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Destructieve vismethoden Tal van vismethoden vernielen kwetsbare habitats als koraalriffen en onderzeese 'herbaria' waar vissen zich voortplanten. Enkele voorbeelden: 1) Bodemtrawlnetten Aanvankelijk bleven de industriële vissers die deze netten gebruiken ver weg van koraalriffen en andere plaatsen met een rotsachtige bodem: hun netten raakten er immers door verscheurd. Maar met de uitvinding van de "Rockhopper bodemtrawl" in de jaren 1980 kwam daar verandering in. De nieuwe netten waren uitgerust met rubberen rollen of banden waardoor het makkelijk werd ze over een ongelijke bodem te slepen. De grootste rockhoppers - waarvan de rollen een diameter van 75 cm hebben zijn zo stevig dat ze rotsen van 25 ton kunnen verplaatsen. Bodemtrawlnettten kunnen op het grootste deel van de oceaanbodem gebruikt worden, tot op een diepte van 2000 meter. Bodemtrawlnetten vernielen vanalles op hun weg: • Een voorbeeld in Alaska: 55% van de koudwaterkoralen die waren beschadigd door de eenmalige passage van een bodemtrawl, is na een jaar nog niet hersteld. • Op de riffen in het noordoosten van de Atlantische Oceaan zijn bodemtrawlsporen van 4 km lang vastgesteld. • In de kustwateren voor Zuid-Australië, in zones waar intensief gevist wordt, is 90% van de koraalriffen enkel nog naakte rots. Het was voorheen de thuis van jonge vissen en andere soorten. 2) Visserij met cyanide De vissers gooien cyanide in het water om de vissen te verdoven zonder ze te doden. Het is dan makkelijk ze te vangen. De visvangst met cyanide gebeurt al sinds de jaren 1960, met name in koraalriffen om vissen voor aquaria te vangen. Sinds de jaren 1980 kwam daar een nog veel lucratievere markt bij: de vangst van levende vissen voor de restaurants in Hong Kong, Singapore en continentaal China. Deze vorm van visserij is illegaal. Enkele feiten op een rij (Bron: FAO) • Jaarlijks wordt 20.000 ton levend bewaarde vis verorberd in de restaurants in Hong Kong. • Voor elke vis die levend gevangen wordt met cyanide, sneuvelt 1 m2 van het koraalrif waarin hij leefde. 3) Visserij met dynamiet Dynamiet of andere explosieven worden onder water geplaatst. De dode vissen komen bovendrijven en worden uit het water geschept. Explosieven vernielen het milieu onder water totaal, en laten alleen puin achter. Deze vorm van visserij is illegaal. Enkele feiten op een rij (Bron: FAO) • De visserij met dynamiet droeg aanzienlijk bij tot de grootschalige vernieling van de koraalriffen in Zuidoost-Azië de afgelopen 20 jaar. 4) De 'spookvisserij' We spreken van spookvisserij wanneer verloren of achtergelaten vissersmateriaal in de zee achterblijft. Dit materiaal blijft vissen, dolfijnen, walvissen , schildpadden,... vangen als het afdrijft of zinkt.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 87 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Enkele feiten op een rij (Bron: FAO) • Elk jaar werd naar schatting voor 1000 km spooknetten in de noordelijke Stille Oceaan achtergelaten toen sleepnetten nog gebruikt werden op volle zee. • Uit een studie blijkt dat een kwart van het afval op de bodem van de Noordzee visnetten zijn. 5) Bijvangsten van jonge vissen en andere zeedieren Niet alleen de vissen die we opeten verdwijnen uit de zee, ook miljoenen andere dieren sterven jaarlijks in visnetten. De visnetten en -lijnen vangen niet alleen de vissen die op de markten terechtkomen. Ook miljoenen jonge vissen of vissen zonder commerciële waarde worden naar boven gehaald, ook al is dat niet de bedoeling. Ze worden weer overboord gegooid maar zijn dan meestal al dood. Andere slachtoffers van visgerei: talloze dolfijnen, zeeschildpadden, zeevogels, haaien, koralen, zeesterren,... Soorten die onbedoeld mee gevangen worden met de beoogde soorten, noemen we bijvangsten. Ook voor de vissers zijn bijvangsten nadelig: ze zijn moeilijk te beheren en ze veroorzaken tijdverlies en voor honderden miljoenen dollars schade aan materiaal. Bijvangsten zijn een belangrijke oorzaak van de sterke achteruitgang van de populaties van tal van zeedieren. Enkele feiten op een rij (Bron: FAO) • Elk jaar sterven meer dan 300.000 kleine walvisachtigen (walvissen, dolfijnen en bruinvissen) omdat ze verstrikt raken in visnetten. Bijvangsten zijn de belangrijkste doodsoorzaak bij kleine walvisachtigen, en dreigen een aantal soorten te doen uitsterven. • In de Golf van Mexico vangen garnaalvissers jaarlijks 35 miljoen jonge rode snappers, wat de populatie onder druk zet. • Meer dan 250.000 onechte karetschildpadden (IUCN-statuut: bedreigd) en lederschildpadden (IUCN-statuut: ernstig met uitsterven bedreigd) raken jaarlijks verstrikt in beugen: visgerei waarmee gevist wordt op tonijn, zwaardvis en andere vissoorten. • 17 soorten albatrossen zijn met uitsterven bedreigd door de visvangst met beugen. • Door bijvangsten zijn 89% van de hamerhaaien en 80% van de witte haaien en de voshaaien de afgelopen 20 jaar verdwenen uit het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan. Een gebrekkig beheer en een ontoereikende bescherming van de visbestanden. Tal van visvangsten houden geen rekening met de wetenschappelijke adviezen over de visquota. Tal van landen hebben de bestaande nationale en internationale regelgeving nog niet geratificeerd of toegepast (zoals de "Conventie van de Verenigde Naties over het recht op zee" en het " Akkoord over de visbestanden van de Verenigde Naties"). Er is maar weinig regelgeving voor de visserij op volle zee. Er bestaan te weinig bescherm-de zeegebieden en zones waar vissen verboden is om jonge vissen de kans te geven op te groeien en zich voort te planten voor ze gevangen worden. Slechts 0,6% van de oceanen is erkend als beschermd zeegebied (MPA's – Marine Protected Areas) en in 90% van deze gebieden is visserij toegestaan. De ontoereikende bescherming van de zones waar vissen zich voortplanten en van de volle zee is onrustwekkend omdat net deze gebieden kwetsbaar zijn voor overbevissing. De consumenten kopen - zonder dat ze zich daarvan bewust zijn - vis die afkomstig is van een niet-duurzame visserij en steunen zo het slechte beheer van de visserij.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 88 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Voorbeeld: De kabeljauw-catastrofe aan de Grand Banks • De kabeljauw-catastrofe aan de Grand BanksIn 1992, na een jarenlange overbevissing, zijn de kabeljauwpopulaties aan de Canadese Grand Banks ineengestort. Op één nacht tijd verloren 40.000 mensen hun baan. Tien jaar later zijn de populaties nog altijd niet hersteld, ondanks een visverbod. Maar deze waarschuwing lijkt geen indruk te maken! De Europese visserijministers negeren nog altijd het advies en de aanbevelingen van wetenschappers over de kabeljauwvangst in Europese wateren. Subsidies waardoor te veel boten kunnen blijven vissen Dankzij diverse overheidssubsidies – 15 miljard $ per jaar – konden de vissersvloten de afgelopen jaren zo groot worden. Rusland investeert jaarlijks 600 miljoen dollar om zijn oude vissersboten te laten vervangen door moderne schepen. Officieel moet dit geld dienen voor positieve doeleinden zoals het instandhouden van vissersgemeenschappen. Deze subsidies zijn afkomstig van belastingbetalers wereldwijd. In 2001 analyseerde WWF de visserijsubsidies wereldwijd. De conclusie: deze subsidies hielden meer vissersschepen in bedrijf dan de oceanen aankunnen. Enkele feiten op een rij • Japan subsidieert zijn visindustrie voor 2 tot 3 miljard dollar per jaar. • Rusland investeert jaarlijks 600 miljoen dollar om zijn oude vissersboten te laten vervangen door moderne schepen. • De EU geeft 1,4 miljard aan visserijsubsidies uit, wat neerkomt op 14.000 euro per boot. Oneerlijke visserijakkoorden die buitenlandse vloten toelaten de wateren van ontwikkelingslanden te overbevissen Visserijakkoorden tussen ontwikkelingslanden en industrielanden krijgen als kritiek dat zij bijdragen tot de overbevissing en de rijke landen helpen om de arme landen te bestelen. Industrielanden en handelsblokken als de Europese Unie onderhandelen visserijakkoorden met de landen in wier wateren ze willen vissen. In 2004 had de EU visserijakkoorden met 22 landen, voornamelijk ontwikkelingslanden (Mauritanië, Mozambique, Senegal, Ivoorkust, de Seychellen,…). De regering die zijn wateren openstelt voor buitenlandse vissers, krijgt daarvoor een globale som toegekend. Goed onderhandelde visserijakkoorden kunnen zorgen voor deviezen en bijdragen tot een duurzame ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Toch is er veel kritiek op deze akkoorden omdat zij bijdragen tot de overbevissing, de voedselzekerheid in het gedrang brengen van het betrokken ontwikkelingsland, en de ontwikkeling beletten van de lokale visserij-industrieën. De industrielanden wordt verweten dat zij een te kleine som betalen om de toegang af te kopen tot zeer rijke visgronden. Bovendien besteden ze nauwelijks aandacht aan de illegale visserij die ook op hun schepen in verre wateren plaatsvindt. Enkele feiten op een rij • Volgens de gegevens van 2002 zouden de visserijakkoorden van de EU de belastingbetalers 137 miljoen euro kosten. • 60% van de vis die in de EU geconsumeerd wordt, is afkomstig uit wateren buiten de EU. • Het recentste visserijakkoord tussen de EU en Mauretanië (2001-2006) gaat over 430 miljoen euro en stond 248 EU-vissersschepen toe in de de Mauritaanse wateren te vissen. • De visserijakkoorden tussen Europa en Mauritanië brachten in 1997 drie keer meer op dan ze gekost hadden. Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 89 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Illegale visserij die alle wetten en akkoorden naast zich neerlegt De illegale, ongereguleerde en niet-geregistreerde visserij (ook IUU genaamd: illegal, unreported and unregulated fishing) is een enorm probleem. Deze praktijken zijn te vinden bij zowat alle visvangsten en hebben betrekking op wel 30% van de vangsten. De IUU-visserij is vaak een activiteit van georganiseerde misdadigers die professioneel en wereldwijd opereren. De IUU-visserij is vaak een activiteit van georganiseerde misdadigers die professioneel en wereldwijd opereren. We spreken van IUU-visserij bij volgende praktijken: • de geldende wetten en regelgeving in een land overtreden bij het vissen, of een internationaal akkoord niet naleven • de vangsten niet aangeven bij de bevoegde overheid • beheersinspanningen tenietdoen die de bescherming van zeedieren en -ecosystemen beogen De bedrijven hanteren verschillende strategieën om de wetten en akkoorden te omzeilen die instaan voor de bescherming van het zeeleven. Piraten verbergen de oorsprong van hun illegale vangsten zo goed dat deze vangsten vaak toch legaal verkocht raken op de markten in industrielanden. De IUU-visserij heeft enorme gevolgen. Deze misdadigers decimeren niet alleen de visbestanden. Ze doden ook tienduizenden zeedieren die als bijvangst in hun netten terechtkomen, en ze vernielen kwetsbare habitats met hun destructieve vismethoden. Het probleem van de goedkope vlaggen Het grootste probleem bij het beheer van de visserij en de strijd tegen de illegale vangsten vormen de 'goedkope vlaggen'. Krachtens de wetten die de visserij op volle zee reguleren, is de wet van de Staat wiens vlag men voert – het land waar het schip geregistreerd is – van toepassing. Als een land geen visserijakkoord ondertekend heeft of een akkoord niet toepast, kunnen de schepen met de vlag van dat land de open zee en zelfs de wateren van andere naties plunderen. Naar schatting 1300 vissersschepen van een relevante grootte zouden rondvaren met zo'n goedkope vlag. Aquacultuur is geen oplossing! De kweek van vissen, garnalen en schaaldieren wordt vaak beschouwd - en voorgesteld - als een oplossing voor de visvangst. Maar sommige kweekmethoden verhogen juist de druk op al bedreigde zeedieren.... De aquacultuur is een belangrijke industrie. De kweek van vis, garnalen en schaaldieren zal tegen het eind van dit decennium ongeveer even omvangrijk zijn als de veeteelt. De aquacultuur, die ook de kweek van algen omvat, is de snelst groeiende voedingssector. Zij levert een derde van de vis die voor menselijke consumptie bestemd is. Sommige vormen van aquacultuur kunnen, als zij juist toegepast worden, inderdaad de druk op de visbestanden in zee doen afnemen, en kustgemeenschappen een inkomen bezorgen. Maar toch heeft de toename van de productie negatieve gevolgen voor het milieu en de zeedieren, met name door... • de strijd om ruimte • de vervuiling • gekweekte vis die ontsnapt • parasieten en ziekten • het gebruik van wilde vis om de kweekvis te voederen • het gebruik van wilde vis voor de kweek zelf • conflicten met roofdieren (vogels, zeehonden, zeesterren) Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 90 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
De ernst van de impact hangt af van de gekweekte soorten. De kweek van oesters heeft minder gevolgen dan de kweek van garnalen en zalm, die op haar beurt minder negatieve gevolgen heeft dan de tonijnkweek. Hoe dan ook: de nefaste gevolgen van aquacultuur kunnen enorm zijn, en in sommige gebieden desastreus. De diversiteit van het zeeleven kan afnemen, wat dan weer problemen veroorzaakt voor de kustgemeenschappen die voor hun overleven van de rijkdommen uit de zee afhankelijk zijn. Oplossingen Niet-duurzame visserijpraktijken - die meer gericht zijn op hoge kortetermijnwinsten dan op het overleven van de visserij als sector - hebben het zeeleven zware klappen toegebracht. Toch beweegt er ook wat binnen de visserijsector en engageren sommige vissers zich wel degelijk voor een duurzame visserij. Met deze mensen werkt WWF samen om de visserij op lange termijn verantwoord te laten beheren, en om ervoor te zorgen dat de visserij geen negatieve impact heeft op het zeemilieu en de zeedieren. Ons uitgangspunt is een beheer op basis van de ecosystemen (EBM – Ecosystem-based management). Het doel hiervan is een duurzame exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen. Hierbij zoeken we een evenwicht tussen de socio-economische noden van de menselijke gemeenschappen en de bescherming van de ecosystemen. Wij werken daarom samen met de visserijsector aan... • een beter visserijbeheer • minder negatieve gevolgen door de visserij • de promotie van visproducten afkomstig van duurzame visserij Een beter visserijbeheer WWF werkt samen met de visserijsector en de overheid aan een beter visserijbeheer, dat een einde moet maken aan de overbevissing. Dat doel willen we bereiken door... • de capaciteit van de vissersvloten te beperken zodat de zee-ecosystemen de druk van de vloten weer aankunnen • het beheer te verbeteren van de commercieel geëxploiteerde vispopulaties • de wetgeving te versterken • te ijveren voor rechtvaardigere visserijakkoorden om te vissen in buitenlandse wateren • de illegale visserij aan te pakken De capaciteit beperken WWF oefent druk uit op de regeringen om het aantal commerciële vissersschepen te beperken. Wij dringen er bij de regeringen en bij de Wereldhandelsorganisatie op aan om schadelijke visserijsubsidies af te schaffen. Hiermee bedoelen we subsidies die een capaciteit in stand houden die economisch niet langer leefbaar is.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 91 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
We bevelen aan dat geld liever te gebruiken om • de capaciteit van de vloten af te bouwen, • herstelplannen uit te werken om de visbestanden weer op peil te krijgen, • de visbestanden te evalueren, • en - waar nodig - vissers om te scholen. Het beheer van de vispopulaties verbeteren WWF ijvert voor de uitvoering van plannen om overbeviste vispopulaties te herstellen en om gezonde populaties in stand te houden. Wij moedigen overheden, vissers en beheerders aan... • wetenschappelijke adviezen over quota op te volgen • in bepaalde zones en perioden een visverbod uit te vaardigen zodat de vispopulaties zich kunnen herstellen • de vispopulaties grondig in kaart te brengen • bijvangsten te beperken: van andere zeedieren maar ook van jonge vissen en van al overbeviste soorten • beschermde zeegebieden te erkennen waarin visserij verboden is De wetgeving versterken Een beter visserijbeheer op lange termijn is alleen mogelijk als ook in de wetgeving de nodige aanpassingen worden doorgevoerd. WWF informeert beleidsmakers en moedigt hen aan wetten vorm te geven en te stemmen die het milieu ten goede komen. Bij deze beleidsmakers horen: • de overheden • regionale beheersinstanties voor de visserij (RFMOs) • internationale fora WWF pleit voor visserijakkoorden die... • de niveaus van duurzame visserij respecteren • milieukosten in rekening brengen • lokale vissers beschermen • de wetgeving respecteren van het land van de gevoerde vlag • bijdragen tot onderzoek Samenwerken met de visserijsector WWF maakt deel uit van een coalitie van visserijbedrijven die de zuidelijke zeeën wil vrijmaken van illegale boten die het overleven van de zuidelijke heek - een waardevolle vis - bedreigen. WWF werkt samen met vissers wereldwijd om de schadelijke gevolgen van destructieve vismethoden voor de ecosystemen te beperken. Een belangrijk punt hierbij is de bijvangsten beperken: één van de grootste bedreigingen voor tal van zeedieren.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 92 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Wat doen we allemaal om om de negatieve gevolgen van de visserij te beperken? • Selectiever vissersmateriaal identificeren en promoten • Destructieve vismethoden aanklagen • Natuurbehoud integreren in het visserijbeheer • De wetgeving versterken Selectiever vismateriaal identificeren en promoten Er bestaan doeltreffende oplossingen waarmee minder niet-beoogde dieren gevangen worden, of waaruit deze kunnen ontsnappen als ze er toch terecht in komen. Verschillende nieuwe ontwerpen worden nog onderzocht en getest. De beste ideeën komen trouwens van de van de vissers zelf. Vaak volstaan enkele kleine, goedkope wijzigingen al. De eerste strategie van WWF om de negatieve impact van de visserij op het zeemilieu te beperken, is samen-werken met vissers, en hen vragen hun vismethoden aan te passen. Soms vormen bijvangsten of vismethoden een onmiddellijke bedreiging voor het overleven van bepaalde soorten of ecosystemen. En soms volstaat de geldende wetgeving niet om ernstige milieuschade te beletten. In die gevallen ijveren wij voor een verbod op de schadelijke vismethoden in kwestie. Dat is het geval voor: • trawlers bij kwetsbare habitats • bijvangsten van dolfijnen en bruinvissen • visserij met dynamiet en cyanide Natuurbehoud integreren in het visserijbeheer Door natuurbehoud te integreren in het beheer van de visserij kunnen we tegelijkertijd het overleven van de visserij op lange termijn veiligstellen en de bijvangsten beperken. We werken samen met artisanale vissers: In Turkije helpen we 'no fishing zones' oprichten rond de grotten waar de monniksrobben zich voortplanten. Dit moet voorkomen dat de jongen verdrinken in visnetten. Tegelijkertijd kunnen de vispopulaties zich herstellen. We werken samen met industriële vissers: Het initiatief 'ForTuna' maakt het mogelijk de bijvangsten van schildpadden, walvisachtigen, haaien en zeevogels door de tonijnvisserij te beperken. We steunen de certificering van duurzame visvangsten: Consumenten kunnen de vraag naar 'milieuvriendelijke vis' doen toenemen: een sterke incentive voor een beter beheer van de visserij. WWF pleit ten slotte ook voor de erkenning van beschermde zones, waaronder beschermde zeegebieden op volle zee. WWF informeert beleidsmakers en spoort hen aan wetten vorm te geven en te stemmen die het milieu ten goede komen. Met beleidsmakers bedoelen we overheden, regionale organismen voor het visserijbeheer (RFMOs) en internationale fora.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 93 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
De 'juiste' producten uit de zee promoten WWF wil dat de consumenten makkelijk de juiste (= duurzaam gevangen) producten uit de zee kunnen herkennen. Zo kunnen zij door hun koopgedrag de vraag naar duurzaam gevangen vis en schaaldieren doen toenemen. Consumenten kunnen kiezen! Om je te helpen een milieuviendelijke keuze te maken, heeft WWF-België i.s.m. Stichting De Noordzee een VISwijzer voor de Belgische markt gepubliceerd. MSC, een kwalitheitslabel In 1996 lanceerden WWF en Unilever (één van de grootste aankopers van diepgevroren vis) een initiatief dat verandering moest brengen in de manier waarop vis wordt gevangen, op de markt gebracht en verkocht. Hiermee wilden zij de toekomst van de visserij veiligstellen. De Marine Stewardship Council (MSC) is een onafhankelijke non-gouvernementele organisatie. Zij werkt met vissers, kleinhandelaars en andere actoren op de markt, en identificeert, certificeert en promoot verantwoorde visserijpraktijken. Daarmee bedoelen we een visserij die oog heeft voor het milieu, sociaal gunstig is en economisch rendabel is. Strikte criteria De MSC ontwikkelde een standaard om visvangsten te evalueren en te certificeren. Deze standaard – de principes en criteria voor een duurzame visvangst – is de enige internationaal erkende set ecologische criteria die toelaat te evalueren of een visvangst duurzaam en milieuvriendelijk is. Een kwaliteitslabel Enkel de producten afkomstig van visvangsten die werden geëvalueerd door een onafhankelijke certificerings-organisatie mogen het MSC-label dragen. Voor de eerste keer kan de consument makkelijk vis uit een goed beheerde bron herkennen - en kopen. Een goed idee dat werkelijkheid werd MSC kan ondertussen rekenen op de steun van kleinhandelaars, regeringen, NGO's, natuurbehoudsorganisaties en bedrijven uit de visserijsectoren. Wereldwijd zijn vandaag zo'n 15 visvangsten (groot en klein) gecertificeerd. Een 20-tal visvangsten wordt momenteel geëvalueerd en meer dan honderd van de belangrijkste aankopers van zeeproducten hebben zich geëngageerd om producten met het MSC-label te kopen (waaronder supermartketens in Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Groot-Brittannië en de VS). Momenteel zijn er meer dan 240 MSC-gelabelde producten verkrijgbaar in 26 landen: vers, diepgevroren, gerookt en in blik.
Eenvoudig gesteld: De manier waarop er nu gevist wordt is niet duurzaam. Als dit niet verandert raakt de vis gewoon op en worden andere diersoorten en ecosystemen volledig vernietigd. Werken volgens niet-duurzame methodes is winstgevend op de korte termijn. Op de lange termijn betekent het totaal verlies.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 94 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Wat is duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling is een concept waarin ecologische, economische en sociale belangen bij elkaar komen, voor zowel de huidige als de toekomstige generaties. Duurzame ontwikkeling is de eis om een evenwicht tussen deze drie basisconcepten te vinden. Het is een breed begrip, en omvat alle ontwikkelingen - op technologisch, economisch, ecologisch of sociaal vlak - die bijdragen aan een wereld die efficiënter, zuiniger en op lange termijn meer continu omgaat met de aarde. Bij strikt zwakke duurzaamheid is elke omzetting van natuurlijk kapitaal in economische of sociale voordelen aanvaardbaar. Aan de andere kant van het spectrum bij een strikt sterke duurzaamheid, is elk onherstelbaar aansnijden van natuurlijk kapitaal onaanvaardbaar. Geschiedenis In 1987 verscheen het rapport “Our common future” van de World Commission on Environment and Development van de Verenigde Naties, waarin duurzame ontwikkeling centraal stond. Dit rapport staat ook wel bekend als het Brundtland-rapport, naar Gro Harlem Brundtland, de toenmalige voorzitster van de commissie. Veel publicaties gebruiken de volgende definitie uit het Brundtland-rapport: "Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen." Een andere mijlpaal was de Biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro in 1992 inzake milieu en ontwikkeling. De internationale gemeenschap heeft er zich toen toe verbonden een nieuw beleid te ontwikkelen. Het nieuwe ontwikkelingspatroon dat voor alle landen werd vastgesteld, werd "Duurzame ontwikkeling" genoemd. In 2002 vond de Wereldtop voor duurzame ontwikkeling plaats in Johannesburg, Zuid-Afrika. Dit was de grootste VN-conferentie tot dan toe. Door een groeiend bewustzijn voor de milieu- en armoedeproblematiek waarmee de mensheid in de 21ste eeuw steeds meer zal worden geconfronteerd, ontstond er in de jaren zeventig en tachtig geleidelijk een nood aan mondiale strategieën die de wereld hierop moesten voorbereiden. Parallel met de evolutie naar een betere integratie van de economische en sociale benadering van ontwikkeling, groeide de overtuiging van het ondeelbare karakter van milieu en ontwikkeling. Het concept duurzame ontwikkeling is hierop gebaseerd. Een ontwikkeling wordt eigenlijk als duurzaam beschouwd voor het geheel van de mensheid (en niet enkel voor het bevoorrechte deel) wanneer de productieactiviteit en de consumptie duurzaam is. Ze vindt dus plaats zonder uitputting van de natuurlijke hulpbronnen of zonder hun eventuele vernieuwing te verhinderen. “Duurzaam” is ondertussen het adjectief dat in de Nederlandse vertalingen van de VNdocumenten en de officiële teksten van de EU wordt gebruikt. Dat idee, dat geboren is uit de vermenging van verschillende denkstromingen van de 20e eeuw, plaatst de mens dus centraal in de actie die voor ontwikkeling ondernomen wordt. Duurzame ontwikkeling is geen programma met een op voorhand volledig overwogen en uitgewerkte inhoud. Het is veeleer een proces waarbij een publiek forum wordt gecreëerd voor een gedocumenteerde reflectie en een gestructureerd debat over verschillende toekomstvisies op de maatschappij.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 95 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Definities Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling waarbij de huidige wereldbevolking in haar behoeften voorziet zonder de komende generaties te beperken om in hun behoeften te voorzien. Duurzaam ondernemen is het leveren van concurrerend geprijsde goederen en diensten, die in de behoefte van de mens voorzien en die kwaliteit aan het leven geven, waarbij geleidelijk de milieubelasting en het grondstof- en energiegebruik door de levenscyclus en in de keten gereduceerd worden tot een niveau dat tenminste in balans is met de draagkracht van de aarde. Duurzaam ondernemen, zo omschreven, is in gang gezet door vooral industriële grootbedrijven. De aanleiding was de toenemende invloed van 'stakeholders', waaronder consumentenorganisaties, waar tegenwoordig serieus rekening mee wordt gehouden. Hun macht heeft bedrijven gedwongen om verantwoording af te leggen over de positie die wordt ingenomen op People Planet Profit. Steeds meer bedrijven doen dit met de publicatie van een duurzaamheidsverslag. Ook kleine bedrijven kunnen zich ontpoppen als duurzaam ondernemers en hoeven vooral als zij starters zijn niet een slag te maken om eventueel voorgaand minder duurzaam beleid te veranderen; zij kunnen gelijk duurzaam beginnen en daar zelfs hun kern-activiteit van maken. Dit maakt deze ontwikkeling ook geschikt voor niet-industriële sectoren en KMO. Zo ziet de KMOsector het duurzaam ondernemen als: Ondernemers en directies streven bij alle bedrijfsbeslissingen niet alleen een hoger bedrijfsrendement na, maar benutten ook de kansen voor een beter milieu en meer welzijn van de medewerkers en de maatschappij. People Planet Profit Duurzame ontwikkeling wordt vaak voorgesteld door de drie P's (triple P): people (mensen), planet (planeet) en profit/prosperity (winst/welvaart), die staan voor respectievelijk de sociale, ecologische, economische dimensies van het begrip. Bij duurzame ontwikkeling moet men ernaar streven om deze drie P's (oftewel: natuur, samen-leving en economie) harmonieus met elkaar te laten werken. => de drie aspecten van duurzame ontwikkeling De term triple P komt voort uit het concept van de triple bottom-line, zoals uitgewerkt door John Elkington in zijn boek Cannibals with Forks (1998). De triple bottom-line geeft aan dat een organisatie in haar bedrijfsvoering gelijkwaardig rekening moet houden met de drie aspecten van de triple P. Dit is ook bekend als maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Oorspronkelijk stond de derde P voor 'profit'. Voor de Wereldtop over duurzame ontwikkeling te Johannesburg (2002) werd dit veranderd in 'prosperity' (welvaart), om naast economische winst ook de maatschappelijke winst in de afwegingen te betrekken. Met het oog op milieubeleid, zijn de drie P's ook wel vertaald als het "Polluter Pays Principle" of nog "Prevention Pays Principle". Wat zoveel wil zeggen als "vervuiler betaalt principe" respectievelijk "preventie loont principe". Toepassingen Duurzaamheid wordt op verschillende gebieden toegepast. Een voorbeeld is duurzame energie. Verschillende producten hebben ook een soort van duurzaamheidskeurmerk. Voor duurzaam hout bijvoorbeeld, zijn PEFC (Programme for the Endorsement of Forest Certification schemes) en FSC (Forest Stewardship Council) het meest gekend.
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 96 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2
Duurzaam kopen Consumenten stimuleren om producten te kopen die het resultaat zijn van duurzaam ondernemen.
Bewijs dat zowel een degelijk overheidsbeleid als een gedragswijziging voorwaarden zijn om duurzame ontwikkeling succesvol te laten verlopen. -> dit kan je aan de hand van het uitgewerkt voorbeeld en de uitleg over duurzame ontwikkeling
Modelvragen algemene aardrijkskunde p. 97 van 97
(c) Edulogos vzw
versie 2